Maleachi


1  2  3

Maleachi 1

  1. massa debar-yhwh el-yisrael beyad malaki:
    De last (van) het woord van de HERE tot Israël door de hand/dienst van Maleachi.
    Een last, het woord van de HEERE tot Israël, door de dienst van Maleachi.
    The burden of the word of the LORD to Israel by Malachi.
    l'Oracle, la parole de l`Éternel à Israël par Malachie.
    Dies ist die Last, die der HERR redet wider Israel durch Maleachi.
    Onus verbi Domini ad Israel in manu Malachiae.

  2. ahabti etkem amar yhwh wa'amartem bamma ahabtanu halo-ah esaw leya'aqob ne'um-yhwh wa'ohab et-ya'aqob:
    Ik heb lief(gehad) jullie zegt/zei de HERE maar jullie zeggen in/door wat/waarin U had ons lief? Niet broeder Esau van Jakob? Uitspraak van / spreekt de HERE maar ik had/heb lief Jakob,
    Ik heb u liefgehad, zegt de HEERE, maar u zegt: Waarin hebt U ons liefgehad? Was Ezau niet de broer van Jakob? spreekt de HEERE. Toch heb Ik Jakob liefgehad,
    I have loved you, saith the LORD. Yet ye say, Wherein hast thou loved us? Was not Esau Jacob's brother? saith the LORD: yet I loved Jacob,
    Je vous ai aimés, dit l`Éternel. Et vous dites: En quoi nous as-tu aimés? Ésaü n`est-il pas frère de Jacob? dit l`Éternel. Cependant j`ai aimé Jacob,
    Ich habe euch lieb, spricht der HERR. So sprecht ihr: "Womit hast du uns lieb?" Ist nicht Esau Jakobs Bruder? spricht der HERR; und doch habe ich Jakob lieb,
     Dilexi vos, dicit Dominus, et dixistis: In quo dilexisti nos? Nonne frater erat Esau Jacob? dicit Dominus: et dilexi Jacob,

  3. we'et-esaw saneti wa'asim et-harayw semama we'et-nahalato letannot midbar:
    En Esau Ik haatte en Ik stelde zijn gebergte een woestenij en zijn bezit voor jakhalzen van woestijn.
    en Ezau heb Ik gehaat. Ik heb zijn bergen gemaakt tot een woestenij, en zijn erfelijk bezit prijsgegeven aan de jakhalzen van de woestijn.
    And I hated Esau, and laid his mountains and his heritage waste for the dragons of the wilderness.
    Et j`ai eu de la haine pour Ésaü, J`ai fait de ses montagnes une solitude, J`ai livré son héritage aux chacals du désert.
    und hasse Esau und habe sein Gebirge öde gemacht und sein Erbe den Schakalen zur Wüste.
    Esau autem odio habui, et posui montes ejus in solitudinem, et haereditatem ejus in dracones deserti.

  4. ki-to'mar edom russasnu wenasub wenibneh horabot koh amar yhwh sebaot hemma yibnu wa'ani eheros weqaru lahem gebul risa weha'am aser-sa'am yhwh:
    Als/hoewel zegt Edom wij werden neergeslagen/verbrijzeld maar wij zullen herhalen/terugkeren en wij zullen bouwen puinhopen zo zegt/zei de HERE van de legermachten zij zij zullen bouwen maar Ik Ik zal omver gooien en zij zullen/men zal noemen aan hen gebied van goddeloosheid en het volk waarop toornde/zal toornnen de HERE.
    Hoewel Edom zegt: Als wij verwoest worden, bouwen wij de puinhopen weer op, zegt de HEERE van de legermachten dit: Zullen zíj bouwen, dan zal Ík afbreken, en men zal hen noemen: Goddeloos gebied, en: het volk waarop de HEERE tot in eeuwigheid toornig is.
    Whereas Edom saith, We are impoverished, but we will return and build the desolate places; thus saith the LORD of hosts, They shall build, but I will throw down; and they shall call them, The border of wickedness, and, The people against whom the LORD hath indignation for ever.
    Si Édom dit: Nous sommes détruits, Nous relèverons les ruines! Ainsi parle l`Éternel des armées: Qu`ils bâtissent, je renverserai, Et on les appellera pays de la méchanceté, Peuple contre lequel l`Éternel est irrité pour toujours.
    Und ob Edom sprechen würde: Wir sind verderbt, aber wir wollen das Wüste wieder erbauen! so spricht der HERR Zebaoth also: Werden sie bauen, so will ich abbrechen, und es soll heißen die verdammte Grenze und ein Volk, über das der HERR zürnt ewiglich.
    Quod si dixerit Idumaea: Destructi sumus, sed revertentes aedificabimus quae destructa sunt: haec dicit Dominus exercituum: Isti aedificabunt, et ego destruam: et vocabuntur termini impietatis, et populus cui iratus est Dominus usque in aeternum.

  5. we'enekem tirena we'attem tomeru yigdal yhwh me'al ligbul yisrael:
    En jullie ogen zullen zien en jullie, jullie zullen zeggen is groot/zal groot zijn de HERE van over van/tot de grens/het gebied van Israël.
    Uw eigen ogen zullen het zien, en u zult zelf zeggen: Groot is de HEERE, tot over de grenzen van Israël!
    And your eyes shall see, and ye shall say, The LORD will be magnified from the border of Israel.
    Vos yeux le verront, Et vous direz: Grand est l`Éternel Par delà les frontières d`Israël!
    Das sollen eure Augen sehen, und ihr werdet sagen: Der HERR ist herrlich in den Grenzen Israels.
    Et oculi vestri videbunt, et vos dicetis: Magnificetur Dominus super terminum Israel.

  6. ben yekabbed ab we'ebed adonayw we'im-ab ani ayyeh kebodi? we'im-adonim ani ayyeh mora'i? amar yhwh seba'ot lakem hakkohanim boze semi wa'amartem bammeh bazinu et-sameka:
    Een zoon zal eren vader en een dienaar zijn heer en als een vader Ik waar is mijn eer? En als heer/heren Ik (ben) waar is mijn vrees/ontzag zegt/zei de HERE van de legermachten tegen jullie de/o priesters verachters van mijn naam en/maar jullie zeggen in/door wat/waarin wij verachtten/verachten uw naam?
    Een zoon eert zijn vader en een slaaf zijn heer. Als Ik dan een Vader ben, waar is de eerbied voor Mij? En als Ik een Heer ben, waar is de vrees voor Mij? zegt de HEERE van de legermachten tegen u, priesters die Mijn Naam verachten. Maar u zegt: Waardoor verachten wij Uw Naam?
    A son honoureth his father, and a servant his master: if then I be a father, where is mine honour? and if I be a master, where is my fear? Saith the LORD of hosts unto you, O priests, that despise my name. And ye say, Wherein have we despised thy name?
    Un fils honore son père, et un serviteur son maître. Si je suis père, où est l`honneur qui m`est dû? Si je suis maître, où est la crainte qu`on a de moi? Dit l`Éternel des armées à vous, sacrificateurs, Qui méprisez mon nom, Et qui dites: En quoi avons-nous méprisé ton nom?
    Ein Sohn soll seinen Vater ehren und ein Knecht seinen Herrn. Bin ich nun Vater, wo ist meine Ehre? bin ich HERR, wo fürchtet man mich? spricht der HERR Zebaoth zu euch Priestern, die meinen Namen verachten. So sprecht ihr: "Womit verachten wir deinen Namen?"
    Filius honorat patrem, et servus dominum suum. Si ergo pater ego sum, ubi est honor meus? et si Dominus ego sum, ubi est timor meus? dicit Dominus exercituum. Ad vos, o sacerdotes, qui despicitis nomen meum, et dixistis: In quo despeximus nomen tuum?

  7. maggisim aql-mizbehi lehem mego'al wa'amartem bammeh ge'alnuka be'emarekem sulhan yhwh nibzeh hu:
    Doende naderen/brengende op mijn altaar brood verontreinigd/ontheiligd en/maar jullie zeggen in/ door wat/waarin wij verontreinigden/ontheiligden U? In/door jullie zeggen de tafel van de HERE veracht (is) hij/die.
    Doordat u onrein brood op Mijn altaar brengt. En u zegt: Waardoor maken wij U onrein? Doordat u zegt: De tafel van de HEERE, die is verachtelijk.
    Ye offer polluted bread upon mine altar; and ye say, Wherein have we polluted thee? In that ye say, The table of the LORD is contemptible.
    Vous offrez sur mon autel des aliments impurs, Et vous dites: En quoi t`avons-nous profané? C`est en disant: La table de l`Éternel est méprisable!
    Damit daß ihr opfert auf meinem Altar unreines Brot. So sprecht ihr: "Womit opfern wir dir Unreines?" damit daß ihr sagt: "Des HERRN Tisch ist verachtet."
    Offertis super altare meum panem pollutum, et dicitis: In quo polluimus te? in eo quod dicitis: Mensa Domini despecta est.

  8. weki-taggisun iwwer lizbo'h en ra weki taggisu pisse'h weholeh en ra hagribehu na lepehateka hayirseka o hayyissa paneka amar yhwh seba'ot:
    En als jullie doen naderen/brengen een blind [dier] om te offeren niet kwaad en als julie doen naderen/brengen een kreupel [dier] en/of een ziek [dier] niet kwaad brengt het/doet het naderen/biedt het aan toch voor/tot/aan jullie gouverneurzal hij u welgevallig zijn? Of zal hij aannemen uw aangezicht? Zegt/zei de HERE van de legermachten.
    En als u een blind dier ten offer brengt: Dat is niet erg! En als u een kreupel of ziek dier ten offer brengt: Dat is niet erg! Bied het maar eens aan uw landvoogd aan. Zou hij u goedgezind zijn of u ter wille zijn? Dit zegt de HEERE van de legermachten.
    And if ye offer the blind for sacrifice, is it not evil? and if ye offer the lame and sick, is it not evil? offer it now unto thy governor; will he be pleased with thee, or accept thy person? saith the LORD of hosts.
    Quand vous offrez en sacrifice une bête aveugle, n`est-ce pas mal? Quand vous en offrez une boiteuse ou infirme, n`est-ce pas mal? Offre-la donc à ton gouverneur! Te recevra-t-il bien, te fera-t-il bon accueil? Dit l`Éternel des armées.
    Und wenn ihr ein blindes opfert, so muß es nicht böse heißen; und wenn ihr ein Lahmes oder Krankes opfert, so muß es auch nicht böse heißen. Bringe es deinem Fürsten! was gilt's, ob du ihm gefallen werdest, oder ob er deine Person ansehen werde? spricht der HERR Zebaoth.
    Si offeratis caecum ad immolandum, nonne malum est? et si offeratis claudum et languidum, nonne malum est? offer illud duci tuo, si placuerit ei, aut si susceperit faciem tuam, dicit Dominus exercituum.

  9. we'atta hallu-na pene-el wihanenu miyyedkem hayeta zzo't hayyissa mikkem panim amar yhwh sebaót:
    En nu stemt gunstig/smeekt/vermurw toch het aangezicht van God opdat Hij ons genadig zal zijn uit/door jullie hand zal zijn dit zal Hij aannemen van jullie aangegzicht? Zegt/Zei de HERE van de legermachten.
    Nu dan, tracht toch het aangezicht van God gunstig te stemmen, dat Hij ons genadig zal zijn. Dit gebeurt door uw hand: zou Hij u ter wille zijn? zegt de HEERE van de legermachten.
    And now, I pray you, beseech God that he will be gracious unto us: this hath been by your means: will he regard your persons? saith the LORD of hosts.
    Priez Dieu maintenant, pour qu`il ait pitié de nous! C`est de vous que cela vient: Vous recevra-t-il favorablement? Dit l`Éternel des armées.
    So bittet nun Gott, daß er uns gnädig sei! denn solches ist geschehen von euch. Meint ihr, er werde eure Person ansehen? spricht der HERR Zebaoth.
    Et nunc deprecamini vultum Dei ut misereatur vestri (de manu enim vestra factum est hoc), si quomodo suscipiat facies vestras, dicit Dominus exercituum.

  10. mi gam-bakem weyisgor delatayim welo-ta'iru mizbehi hinnam en-li hepes bakem amar yhwh seba'ot uminha lo-erseh miyyedkkem:
    Wie ook onder jullie en/zodat hij zal/zou sluiten beide deuren en jullie niet zullen/zouden aansteken mijn altaar tevergeefs niet van mij/Ik heb geen welgevallen aan jullie zegt/zei de HERE van de legermachten en erkenningsoffer Ik wil niet/Ik zal niet willen van jullie hand.
    Was er ook maar iemand onder u die de deuren zou sluiten, dan zou u niet zonder reden Mijn altaar aansteken. Ik heb geen welgevallen in u, zegt de HEERE van de legermachten, en een graanoffer uit uw hand aanvaard Ik niet.
    Who is there even among you that would shut the doors for nought? neither do ye kindle fire on mine altar for nought. I have no pleasure in you, saith the LORD of hosts, neither will I accept an offering at your hand.
    Lequel de vous fermera les portes, Pour que vous n`allumiez pas en vain le feu sur mon autel? Je ne prends aucun plaisir en vous, dit l`Éternel des armées, Et les offrandes de votre main ne me sont point agréables.
    Daß doch einer unter euch die Türen zuschlösse, damit ihr nicht umsonst auf meinem Altar Feuer anzündet! Ich habe kein Gefallen an euch, spricht der HERR Zebaoth, und das Speisopfer von euren Händen ist mir nicht angenehm.
    Quis est in vobis qui claudat ostia, et incendat altare meum gratuito? non est mihi voluntas in vobis, dicit Dominus exercituum, et munus non suscipiam de manu vestra.

  11. ki mimmizrah-semes we'ed-mebo'o gadol semi baggoyim ubekol-maqom muqtar muggas lismi uminha tehora ki-gadol semi baggoyim amar yhwh sebayot:
    Want/zeker vanaf opgang van zon en tot zijn ondergang groot mijn naam onder de volken en op alle /elke plaats wierook/geuroffer wordt gebracht voor mijn naam en erkenningsoffer rein want groot (is) mijn naam onder de volken zegt/zei de HERE van de legermachten.
    Want vanwaar de zon opkomt tot waar hij ondergaat, zal Mijn Naam groot zijn onder de heidenvolken; in elke plaats zal aan Mijn Naam een reukoffer gebracht worden, en een rein graanoffer. Voorzeker, Mijn Naam zal groot zijn onder de heidenvolken, zegt de HEERE van de legermachten.
    For from the rising of the sun even unto the going down of the same my name shall be great among the Gentiles; and in every place incense shall be offered unto my name, and a pure offering: for my name shall be great among the heathen, saith the LORD of hosts.
    Car depuis le lever du soleil jusqu`à son couchant, Mon nom est grand parmi les nations, Et en tout lieu on brûle de l`encens en l`honneur de mon nom. Et l`on présente des offrandes pures; Car grand est mon nom parmi les nations, Dit l`Éternel des armées.
    Aber von Aufgang der Sonne bis zum Niedergang soll mein Name herrlich werden unter den Heiden, und an allen Orten soll meinem Namen geräuchert werden und ein reines Speisopfer geopfert werden; denn mein Name soll herrlich werden unter den Heiden, spricht der HERR Zebaoth.
    Ab ortu enim solis usque ad occasum, magnum est nomen meum in gentibus, et in omni loco sacrificatur: et offertur nomini meo oblatio munda, quia magnum est nomen meum in gentibus, dicit Dominus exercituum.

  12. we'attem mehallelim oto be'emarekem sulhan adonay mego'al hu wenibo nibzeh oklo:
    En/maar jullie ontwijdende hem door/met jullie zeggen de tafel van de Here (is) verontreinigd/ontheiligd hij/die en zijn vrucht/opbrengst is veracht zijn voedsel.
    Maar u ontheiligt hem, wanneer u zegt: De tafel van de Heere, die is onrein, en wat zij oplevert, haar voedsel, is verachtelijk.
    But ye have profaned it, in that ye say, The table of the LORD is polluted; and the fruit thereof, even his meat, is contemptible.
    Mais vous, vous le profanez, en ce que vous dites : La table du Seigneur* est souillée ; et ce qu’elle fournit, sa nourriture, est méprisable.
    Ihr aber entheiligt ihn damit, daß ihr sagt: "Des HERR Tisch ist unheilig, und sein Opfer ist verachtet samt seiner Speise."
    Et vos polluistis illud in eo quod dicitis: Mensa Domini contaminata est, et quod superponitur contemptibilis est, cum igne qui illud devorat.

  13. wa'amartem mattela'a wehippahtem oto amar yhwh seba'ot wahabe'tem gazul we'et-happisse'h we'et-haholeh wahabe'tem et-hamminha ha'erseh otah miyyedkem amar yhwh:
    En jullie zeggen zie wat een vermoeidheid en/maar jullie blazen weg een geroofd (dier) en het kreupele (dier) en het zieke (dier) en jullie brengen het herkenningsoffer zal ik willen/aanvaarden dat uit jullie hand? Zegt/zei de HERE.
    Verder zegt u: Zie, wat een vermoeienis! Maar u zou het kunnen wegblazen, zegt de HEERE van de legermachten. U brengt wat geroofd, kreupel en ziek is. Als u dat graanoffer brengt, zou Ik dat uit uw hand aanvaarden? zegt de HEERE.
    Ye said also, Behold, what a weariness is it! and ye have snuffed at it, saith the LORD of hosts; and ye brought that which was torn, and the lame, and the sick; thus ye brought an offering: should I accept this of your hand? saith the LORD.
    Et vous dites : Voilà, quel ennui ! et vous soufflez dessus, dit l’Éternel des armées, et vous apportez ce qui a été déchiré, et la [bête] boiteuse, et la malade ; c’est ainsi que vous apportez l’offrande. Agréerais-je cela de votre main ? dit l’Éternel.
    Und ihr sprecht: "Siehe, es ist nur Mühe!" und schlagt es in den Wind, spricht der HERR Zebaoth. Und ihr bringt her, was geraubt, lahm und krank ist, und opfert dann Speisopfer. Sollte mir solches gefallen von eurer Hand? spricht der HERR.
    Et dixistis: Ecce de labore, et exsufflastis illud, dicit Dominus exercituum: et intulistis de rapinis claudum et languidum, et intulistis munus: numquid suscipiam illud de manu vestra? dicit Dominus.

  14. we'arur nokel weyes be'edro zakar wenoder wezobe'h mashat la'donay ki melek gadol ani amar yhwh seba'ot usemi nora baggoyim:
    En/maar/zeker vervloekt bedriegend/huichelende en er is in zijn kudde een mannelijk [dier] en doende gelofte en brengende slachtoffer geschonden an de HERE want/zeker Koning grote Ik zegt/zei de HERE van de legermachten en mijn naam (is) gevreesd/ontzagwekkend onder de volken.
    Ja, vervloekt is de bedrieger die een mannetjesdier in zijn kudde heeft, en een gelofte doet, maar aan de Heere offert wat geschonden is! Voorzeker, Ik ben een groot Koning, zegt de HEERE van de legermachten, en Mijn Naam is ontzagwekkend onder de volken.
    But cursed be the deceiver, which hath in his flock a male, and voweth, and sacrificeth unto the Lord a corrupt thing: for I am a great King, saith the LORD of hosts, and my name is dreadful among the heathen.
    Et maudit est celui qui trompe, et qui a dans son troupeau un mâle, et fait un vœu et sacrifie au Seigneur ce qui est corrompu; car je suis un grand roi, dit l’Éternel des armées, et mon nom est terrible parmi les nations
    Verflucht sei der Betrüger, der in seiner Herde ein Männlein hat, und wenn er ein Gelübde tut, opfert er dem HERR ein untüchtiges. Denn ich bin ein großer König, spricht der HERR Zebaoth, und mein Name ist schrecklich unter den Heiden.
    Maledictus dolosus qui habet in grege suo masculum, et votum faciens immolat debile Domino: quia rex magnus ego, dicit Dominus exercituum, et nomen meum horribile in gentibus.

1  2  3

Maleachi 2

  1. weatta alekem hammiswa hazzo't hakkohanim:
    En nu tot jullie het gebod dit de/o priesters.
    Nu dan, tot u komt dit gebod, priesters!
    And now, O ye priests, this commandment is for you.
    Et maintenant, sacrificateurs, ce commandement est pour vous.
    Und nun, ihr Priester, dies Gebot gilt euch.
    Et nunc ad vos mandatum hoc, o sacerdotes.

  2. im-lo tisme'u we'im-lo tasimu al-leb latet kabod lismi amar yhwh seba'ot wesillahti bakem et-hamme'era we'aroti et-birkotekem wegam arotiha ki enakem samim al-leb:
    Als niet jullie zullen luisteren en als niet jullie zullen stellen op hart om te geven eer aan mijn naam zegt/zei de HERE van de legermachten san zal ik zenden onder jullie de vloek
    en ik zal vervloeken jullie zegeningen en ook ik zal haar/het vervloeken want jullie niet stellende op hart.
    Als u niet luistert en als u het niet ter harte neemt om Mijn Naam eer te geven, zegt de HEERE van de legermachten, zal Ik de vloek onder u zenden en uw zegeningen vervloeken. Ja, Ik heb ze al vervloekt, want u neemt het niet ter harte.
    If ye will not hear, and if ye will not lay it to heart, to give glory unto my name, saith the LORD of hosts, I will even send a curse upon you, and I will curse your blessings: yea, I have cursed them already, because ye do not lay it to heart.
    Si vous n’écoutez pas, et si vous ne prenez pas à cœur de donner gloire à mon nom, dit l’Éternel des armées, j’enverrai parmi vous la malédiction et je maudirai vos bénédictions, et même je les ai maudites, parce que vous ne le prenez pas à cœur.
    Wo ihr's nicht hört noch zu Herzen nehmen werdet, daß ihr meinem Namen die Ehre gebt, spricht der HERR Zebaoth, so werde ich den Fluch unter euch schicken und euren Segen verfluchen, ja verfluchen werde ich ihn, weil ihr's nicht wolltet zu Herzen nehmen.
    Si nolueritis audire, et si nolueritis ponere super cor, ut detis gloriam nomini meo, ait Dominus exercituum, mittam in vos egestatem, et maledicam benedictionibus vestris, et maledicam illis, quoniam non posuistis super cor.

  3. hineni go'er lakem et-hazzera wezeriti peres al-penekem peres haggekem wenasa etkem elayw:
    Zie Ik bestraffende van jullie het zaad/nageslacht en Ik zal strooien mest op julie gezicht de mest van jullie feesten en hij/men zal wegdragen jullie daarop.
    Zie, Ik ga uw nageslacht bestraffen: Ik zal mest op uw gezicht strooien, de mest van uw feesten, en daarmee zal men u wegdragen.
    Behold, I will corrupt your seed, and spread dung upon your faces, even the dung of your solemn feasts; and one shall take you away with it.
    Voici, je vais flétrir vos semences, et je répandrai de la fiente sur vos visages, la fiente de vos fêtes, et on vous emportera avec elle.
    Siehe, ich will schelten euch samt der Saat und den Kot eurer Festopfer euch ins Angesicht werfen, und er soll an euch kleben bleiben.
    Ecce ego projiciam vobis brachium, et dispergam super vultum vestrum stercus solemnitatum vestrarum, et assumet vos secum.

  4. widatem ki sillahti alekem et hammiswa hazzo't lihyot beriti et-lewi amar yhwh seba'ot:
    En/dan jullie zullen weten/weet dan dat Ik zond tot jullie het gebod dit om te zijn mijn verbond met Levi zegt/zei de HERE van de legermachten.
    Dan zult u weten dat Ik dit gebod tot u gezonden heb, opdat Mijn verbond met Levi blijven zou, zegt de HEERE van de legermachten.
    And ye shall know that I have sent this commandment unto you, that my covenant might be with Levi, saith the LORD of hosts.
    Et vous saurez que je vous ai envoyé ce commandement, afin que mon alliance subsiste avec Lévi, dit l’Éternel des armées.
    So werdet ihr dann erfahren, daß ich solches Gebot zu euch gesandt habe, daß es mein Bund sein sollte mit Levi, spricht der HERR Zebaoth.
    Et scietis quia misi ad vos mandatum istud, ut esset pactum meum cum Levi, dicit Dominus exercituum.

  5. beriti hayeta itto hahayyim wehassalom wa'ettenem-lo mora wayyira'eni umippene semi nihat hu:
    Mijn verbond was met hem het leven en de vrede/heelheid/het welzijn en Ik gaf die aan hem vrees/ontzag en hij vreesde Mij en voor/vanwege mijn naam was verschrikt hij.
    Mijn verbond met hem was: het leven en de vrede. Die gaf Ik hem, tot vrees voor Mij, en hij vreesde Mij en in de tegenwoordigheid van Mijn Naam was hij verschrikt.
    My covenant was with him of life and peace; and I gave them to him for the fear wherewith he feared me, and was afraid before my name.
    Mon alliance avec lui était la vie et la paix, et je les lui donnai pour qu’il craignît; et il me craignit et trembla devant mon nom.
    Denn mein Bund war mit ihm zum Leben und Frieden, und ich gab ihm die Furcht, daß er mich fürchtete und meinen Namen scheute.
    Pactum meum fuit cum eo vitae et pacis: et dedi ei timorem, et timuit me, et a facie nominis mei pavebat.

  6. torat emet hayeta bepihu we'awla lo-nimsa bispatayw besalom ubemisor halak itti werabbim hesib me'awon:
    Thora/wet/onderricht van waarheid was in zijn mond en ongerechtigheid/verdraaiing werd niet gevonden op zijn lippen in vrede/welzijn en in oprechtheid hij ging met Mij en velen hij deed terugkeren van ongerechtigheid.
    Betrouwbaar onderwijs in de wet was in zijn mond, geen ongerechtigheid werd op zijn lippen gevonden. In vrede en oprechtheid wandelde hij met Mij en velen bekeerde hij van ongerechtigheid.
    The law of truth was in his mouth, and iniquity was not found in his lips: he walked with me in peace and equity, and did turn many away from iniquity.
    La loi de vérité était dans sa bouche, et l’iniquité ne se trouva pas sur ses lèvres ; il marcha avec moi dans la paix et dans la droiture, et il détourna de l’iniquité beaucoup de gens.
    Das Gesetz der Wahrheit war in seinem Munde, und ward kein Böses in seinen Lippen gefunden. Er wandelte vor mir friedsam und aufrichtig und bekehrte viele von Sünden.
    Lex veritatis fuit in ore ejus, et iniquitas non est inventa in labiis ejus: in pace et in aequitate ambulavit mecum, et multos avertit ab iniquitate.

  7. ki-sipte kohen yismeru-da'at wetora yebaqsu mippihu ki mal'ak yhwh-seba'ot hu:
    Want lippen van priester zullen kennis bewaren en Thora/wet/onderwijs men zal zoeken uit zijn mond want boodschapper van de HERE van de legermachten (is) hij.
    Voorzeker, de lippen van een priester moeten kennis bewaren, uit zijn mond moet men onderwijs in de wet zoeken, want hij is een gezant van de HEERE van de legermachten.
    For the priest's lips should keep knowledge, and they should seek the law at his mouth: for he is the messenger of the LORD of hosts.
    Car les lèvres du sacrificateur gardent la connaissance, et c’est de sa bouche qu’on recherche* la loi, car il est le messager de l’Éternel des armées.
    Denn des Priesters Lippen sollen die Lehre bewahren, daß man aus seinem Munde das Gesetz suche; denn er ist ein Engel des HERRN Zebaoth.
    Labia enim sacerdotis custodient scientiam, et legem requirent ex ore ejus, quia angelus Domini exercituum est.

  8. we'attem sartem min-hadderek hiksaltem rabbim battora sihattem berit hallewi almar yhwh seba'ot:
    Maar jullie, jullie weken af van de weg jullie lieten struikelen velen in/door de Thora/wet/het onderwijs jullie heben bedorven het verbond van (de) Levi zegt/zei de HERE van de legermachten.
    U echter, u bent afgeweken van de weg: velen hebt u door uw onderwijs in de wet doen struikelen. U hebt het verbond met Levi tenietgedaan, zegt de HEERE van de legermachten.
    But ye are departed out of the way; ye have caused many to stumble at the law; ye have corrupted the covenant of Levi, saith the LORD of hosts.
    Mais vous vous êtes écartés du chemin, vous avez fait broncher beaucoup de gens à l’égard de la loi, vous avez corrompu l’alliance de Lévi, dit l’Éternel des armées.
    Ihr aber seid von dem Wege abgetreten und ärgert viele im Gesetz und habt den Bund Levis gebrochen, spricht der HERR Zebaoth.
    Vos autem recessistis de via, et scandalizastis plurimos in lege: irritum fecistis pactum Levi, dicit Dominus exercituum.

  9. wegam-ani natatti etkem nibzim usepalim lekol-ha'am kepi aser enekem semerim et-derakay wenos'im panim battora:
    En ook/daarom Ik stelde jullie veracht en vernederden voor heel het volk overeenkomstig dat niet jullie bewarende mijn wegen en opheffende gezicht(en) in de Thora/wet/het onderwijs.
    Daarom heb Ik ook u verachtelijk gemaakt en onbeduidend voor heel het volk, want U neemt Mijn wegen niet in acht en ziet bij uw onderwijs in de wet de persoon aan.
    Therefore have I also made you contemptible and base before all the people, according as ye have not kept my ways, but have been partial in the law.
    Et moi aussi, je vous ai rendus méprisables et vils devant tout le peuple, parce que vous n’avez pas gardé mes voies, et avez fait acception des personnes dans ce qui concerne la loi.
    Darum habe ich auch euch gemacht, daß ihr verachtet und unwert seid vor dem ganzen Volk, weil ihr meine Wege nicht haltet und seht Personen an im Gesetz.
    Propter quod et ego dedi vos contemptibiles, et humiles omnibus populis, sicut non servastis vias meas, et accepistis faciem in lege.

  10. halo ab ehad lekullanu halo el ehad bera'anu maddu nibgad is be'ahiw lehallel berit abotenu:
    Niet één vader van ons allen/hebben wij allen? Niet God één schiep ons?
    Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons geschapen? Waarom handelen wij dan trouweloos, eenieder tegen zijn broeder, door het verbond met onze vaderen te ontheiligen?
    Have we not all one father? hath not one God created us? why do we deal treacherously every man against his brother, by profaning the covenant of our fathers?
    N’y a-t-il pas pour nous tous un seul père ? Un seul *Dieu ne nous a-t-il pas créés? Pourquoi agissons-nous perfidement chacun envers son frère, en profanant l’alliance de nos pères?
    Haben nicht alle einen Vater? Hat uns nicht ein Gott geschaffen? Warum verachten wir denn einer den andern und entheilgen den Bund, mit unsern Vätern gemacht?
    Numquid non pater unus omnium nostrum? numquid non Deus unus creavit nos? quare ergo despicit unusquisque nostrum fratrem suum, violans pactum patrum nostrorum?

  11. bageda yehuda weto'eba ne'esta beyisra'el ubirusalaim ki hillel yehuda qodes yhwh aser aheb uba'al bat'el nekar:
    Handelde/handelt ontrouw Juda en en gruwel werd/wordt gedaan in Israel en in Jeruzalem want ontwijdde Juda het heilige van de HERE dat Hij lief heeft en trouwde dochter van god vreemde.
    Juda handelt trouweloos en er wordt een gruweldaad begaan in Israël en in Jeruzalem. Want Juda ontheiligt het heilige van de HEERE, dat Hij liefheeft: hij is met de dochter van een vreemde god getrouwd.
    Judah hath dealt treacherously, and an abomination is committed in Israel and in Jerusalem; for Judah hath profaned the holiness of the LORD which he loved, and hath married the daughter of a strange god.
    Juda a agi perfidement, et l’abomination se commet en Israël et dans Jérusalem; car Juda a profané le sanctuaire de l’Éternel, qu’il aima, et a épousé la fille d’un dieu étranger.
    Denn Juda ist ein Verräter geworden, und in Israel und zu Jerusalem geschehen Greuel. Denn Juda entheiligt, was dem HERRN heilig ist und was er liebhat, und buhlt mit eines fremden Gottes Tochter.
    Transgressus est Juda, et abominatio facta est in Israel et in Jerusalem, quia contaminavit Juda sanctificationem Domini, quam dilexit, et habuit filiam dei alieni.

  12. yakret yhwh la'is aser ya'asenna er we'oneh me'ohole ye'aqob umaggis minha layhwh sebaot:
    Zal uitroeien de HERE aan de man/ieder die dat zal doen ontwakende/aansporende en antwoordende uit de tenten van Jakob en doende naderen een erkenningsoffer voor/aaan de HERE van de legermachten.
    Moge de HEERE eenieder die dat doet, uitroeien uit de tenten van Jakob, wie waakt en wie antwoordt, zelfs wie een graanoffer brengt aan de HEERE van de legermachten.
    The LORD will cut off the man that doeth this, the master and the scholar, out of the tabernacles of Jacob, and him that offereth an offering unto the LORD of hosts.
    L’Éternel retranchera des tentes de Jacob l’homme qui fait cela, celui qui veille et celui qui répond, et celui qui apporte une offrande à l’Éternel des armées.
    Aber der HERR wird den, so solches tut, ausrotten aus der Hütte Jakobs, beide, Meister und Schüler, samt dem, der dem HERRN Zebaoth Speisopfer bringt.
    Disperdet Dominus virum qui fecerit hoc, magistrum et discipulum, de tabernaculis Jacob, et offerentem munus Domino exercituum.

  13. wezo't senit ta'asu kassot dim'a et-mizbah yhwh beki wa'anaqa me'en od penot el-hamminha welaqahat rason miyyedkem:
    En dit tweede/vervolgens jullie doen/zullen doen (het) bedekken (met) traan het altaar van de HERE gehuil en gezucht vanwege niet nog wenden tot het erkenningsoffer en om te aanvaarden (in/met) uit jullie hand.
    In de tweede plaats doet u dit: het altaar van de HEERE bedekken met tranen, met geween en gekerm, omdat Hij Zich niet langer tot het graanoffer wendt en dat in welgevallen uit uw hand aanneemt.
    And this have ye done again, covering the altar of the LORD with tears, with weeping, and with crying out, insomuch that he regardeth not the offering any more, or receiveth it with good will at your hand.
    Et en second lieu, voici ce que vous faites : vous couvrez l’autel de l’Éternel de larmes, de pleurs et de gémissements, de sorte qu’il n’a plus égard à l’offrande, ni ne l’agrée de vos mains.
    Weiter tut ihr auch das: ihr bedeckt den Altar des HERRN mit Tränen und Weinen und Seufzen, daß ich nicht mehr mag das Speisopfer ansehen noch etwas Angenehmes von euren Händen empfangen.
    Et hoc rursum fecistis: operiebatis lacrimis altare Domini, fletu et mugitu, ita ut non respiciam ultra ad sacrificium, nec accipiam placabile quid de manu vestra.

  14. wa'amartem al-ma al ki-yhwh he'id beneka ubeneset ne'ureka aser atta bagadta bah wehi haberteka we'eset beriteka:
    En jullie zeiden/zeggen om wat? Om dat de HERE getuigde tussen u en tussen de vrouw van uw jeugd die/wie u handelde/handelt ontrouw tegen haar en/maar/terwijl zij (is) uw gezellin en de vrouw van uw verbond.
    Dan zegt u: Waarom? Omdat de HEERE Getuige is tussen u en de vrouw van uw jeugd, tegen wie ú trouweloos handelt, terwijl zíj toch uw metgezellin en de vrouw van uw verbond is.
    Yet ye say, Wherefore? Because the LORD hath been witness between thee and the wife of thy youth, against whom thou hast dealt treacherously: yet is she thy companion, and the wife of thy covenant.
    Et vous dites : Pourquoi? Parce que l’Éternel est témoin entre toi et la femme de ta jeunesse, envers laquelle tu as agi perfidement; cependant elle est ta compagne et la femme de ton alliance.
    Und so sprecht ihr: "Warum das?" Darum daß der HERR zwischen dir und dem Weibe deiner Jugend Zeuge war, die du verachtest, so sie doch deine Gesellin und ein Weib deines Bundes ist.
    Et dixistis: Quam ob causam? Quia Dominus testificatus est inter te et uxorem pubertatis tuae, quam tu despexisti: et haec particeps tua, et uxor foederis tui.

  15. welo-ehad asa use'ar ru'h lo uma ha'ehad mebaqqes zera elohim wenismartem beruhakem ebe'eset ne'ureka al-yibgod:
    En niet één deed/doet/maakte en rest van geest van hem/hij heeft en wat de ene zoekende? Zaad/nageslacht van God daarom jullie zullen julliezelf in acht nemen in jullie geest en tegen de vrouw van uw jeugd hij/men zal niet ontrouw handelen.
    Heeft Hij er niet maar één gemaakt, hoewel Hij nog geest overhad? En waarom die ene? Hij zocht een goddelijk nageslacht. Daarom, wees op uw hoede met uw geest, en handel niet trouweloos tegen de vrouw van uw jeugd.
    And did not he make one? Yet had he the residue of the spirit. And wherefore one? That he might seek a godly seed. Therefore take heed to your spirit, and let none deal treacherously against the wife of his youth.
    Et un seul ne [les] a-t-il pas faits ? Toutefois il avait le reste de l’Esprit. Et pourquoi ce seul [a-t-il fait ainsi]? Il cherchait une semence de Dieu*. Or prenez garde à votre esprit; et n’agis pas perfidement envers la femme de ta jeunesse
    Also tat der Eine nicht, und war doch großen Geistes. Was tat aber der Eine? Er suchte den Samen, von Gott verheißen. Darum so sehet euch vor vor eurem Geist und verachte keiner das Weib seiner Jugend.
    Nonne unus fecit, et residuum spiritus ejus est? et quid unus quaerit, nisi semen Dei? custodite ergo spiritum vestrum, et uxorem adolescentiae tuae noli despicere.

  16. ki-sane sallah amar yhwh elohe yisra'el wekissa hamas al-lebuso amar yhwh seba'ot wenismartem beruhakem welo ribgodu:
    Want hatende wegzenden/zend weg zegt/zei de HERE de God van Israel en/howel Hij bedekte geweld op/ovedr zijn kleding zegt/zei de HERE van de legermachten en jullie zullen jullizelf in acht nemen in jullie geest en niet jullie zullen trouweloos handelen.
    Want de HEERE, de God van Israël, zegt dat Hij het wegsturen van de eigen vrouw haat, hoewel men het geweld bedekt met zijn gewaad, zegt de HEERE van de legermachten. Wees dus op uw hoede met uw geest en handel niet trouweloos.
    For the LORD, the God of Israel, saith that he hateth putting away: for one covereth violence with his garment, saith the LORD of hosts: therefore take heed to your spirit, that ye deal not treacherously.
    (car je hais la répudiation, dit l’Éternel, le Dieu d’Israël)… ; il couvre aussi de violence son vêtement, dit l’Éternel des armées. Prenez donc garde à votre esprit, et n’agissez pas perfidement.
    Wer ihr aber gram ist und verstößt sie, spricht der HERR, der Gott Israels, der bedeckt mit Frevel sein Kleid, spricht der HERR Zebaoth. Darum so seht euch vor vor eurem Geist und verachtet sie nicht.
    Cum odio habueris, dimitte, dicit Dominus Deus Israel: operiet autem iniquitas vestimentum ejus, dicit Dominus exercituum. Custodite spiritum vestrum, et nolite despicere.

  17. hogatem yhwh bedibrekem wa'amartem bamma hoga'enu be'emarekem kol-oseh ra tob be'ene yhwh ubahem hu hapes 'o ayyeh elohe hammispat:
    Jullie vermoeiden/vermoeien de HERE met/door jullie woorden en/maar jullie zeiden/zeggen door wat/waarmee wij vermoeiden/vermoeien?
    U vermoeit de HEERE met uw woorden, toch zegt u: Waarmee vermoeien wij Hem? Doordat u zegt: Iedereen die kwaad doet, is in de ogen van de HEERE goed, Híj is hun genegen. Of: Waar is de God van het oordeel?
    Ye have wearied the LORD with your words. Yet ye say, Wherein have we wearied him? When ye say, Every one that doeth evil is good in the sight of the LORD, and he delighteth in them; or, Where is the God of judgment?
    Vous fatiguez l’Éternel par vos paroles, et vous dites : En quoi l’avons-nous fatigué ? — En ce que vous dites : Quiconque fait le mal est bon aux yeux de l’Éternel, et c’est en eux qu’il prend plaisir — ou bien : Où est le Dieu de jugement?
    Ihr macht den HERRN unwillig durch eure Reden. So sprecht ihr: "Womit machen wir ihn unwillig?" damit daß ihr sprecht: "Wer Böses tut, der gefällt dem HERRN, und zu solchen hat er Lust", oder: "Wo ist der Gott, der da strafe?"
    Laborare fecistis Dominum in sermonibus vestris, et dixistis: In quo eum fecimus laborare? In eo quod dicitis: Omnis qui facit malum bonus est in conspectu Domini, et tales ei placent: aut certe ubi est Deus judicii?

1  2  3

Maleachi 3

  1. hineni sole'h mal'aki upinna-derek lepanay upit'om yabo el-hekalo ha'adon aser-attem mebaqsim umal'ak habberit aser-attem hapesim hinneh-ba amar yhwh seba'ot:
    Zie Ik zendende Maleachi/mijn boodschapper/engel en hij zal bereiden een weg voor mijn azangezicht en plotseling zal komen tot mijn heiligdom/tempel de Here die jullie zoekende en de boodschapper/engel van het verbond die/jullie welgevallen hebbende (in)/begerende zie komende zei/zegt de HERE van de legermachten.
    Zie, Ik zend Mijn engel, die voor Mij de weg bereiden zal. Plotseling zal naar Zijn tempel komen die Heere Die u aan het zoeken bent, de Engel van het verbond, in Wie u uw vreugde vindt. Zie, Hij komt, zegt de HEERE van de legermachten.
    Behold, I will send my messenger, and he shall prepare the way before me: and the Lord, whom ye seek, shall suddenly come to his temple, even the messenger of the covenant, whom ye delight in: behold, he shall come, saith the LORD of hosts.
    Voici, j`enverrai mon messager; Il préparera le chemin devant moi. Et soudain entrera dans son temple le Seigneur que vous cherchez; Et le messager de l`alliance que vous désirez, voici, il vient, Dit l`Éternel des armées.
    Siehe, ich will meinen Engel senden, der vor mir her den Weg bereiten soll. Und bald wird kommen zu seinem Tempel der HERR, den ihr suchet; der Engel des Bundes, des ihr begehret, siehe, er kommt! spricht der HERR Zebaoth.
    Ecce ego mitto angelum meum, et praeparabit viam ante faciem meam: et statim veniet ad templum suum Dominator quem vos quaeritis, et angelus testamenti quem vos vultis. Ecce venit, dicit Dominus exercituum.

  2. umi mekalkel et-yom bo'o umi ha'omed behera'oto ki-hu ke'es mesarep ukeborit mekabbesim:
    En wie verdragende/volhoudende de dag van zijn komen? En wie de staande bij zijn verschijnen? Want/zeker Hij als een vuur van louterende/smeltende/edelsmid en als loog/zeep van wassers/blekers.
    Maar wie zal de dag van Zijn komst verdragen? Wie zal bij Zijn verschijning standhouden? Want Hij is als vuur van een edelsmid, en als zeep van de blekers.
    But who may abide the day of his coming? and who shall stand when he appeareth? for he is like a refiner's fire, and like fullers' soap:
    Qui pourra soutenir le jour de sa venue? Qui restera debout quand il paraîtra? Car il sera comme le feu du fondeur, Comme la potasse des foulons.
    Wer wird aber den Tag seiner Zukunft erleiden können, und wer wird bestehen, wenn er wird erscheinen? Denn er ist wie das Feuer eines Goldschmieds und wie die Seifen der Wäscher.
    Et quis poterit cogitare diem adventus ejus, et quis stabit ad videndum eum? ipse enim quasi ignis conflans, et quasi herba fullonum:

  3. weyasab mesarep umetaher kesep wetihar et-bene-lewi weziqqaq otam kazzahab wekakkasep wehayu layhwh maggise minha bisdaga:
    En Hij zal zitten louterende/smeltende en zuiverende zilver en Hij zal zuiveren de zonen van Levi en Hij zal louteren hen als het goud en als het zilver en zullen zijn van/voor de HERE doende naderen/brengende/offeraars van erkenningsoffer in gerechtigheid.
    3Hij zal zitten als iemand die zilver smelt en reinigt: Hij zal de Levieten reinigen en hen zuiveren als goud en zilver. Dan zullen zij de HEERE een graanoffer brengen in gerechtigheid.
    And he shall sit as a refiner and purifier of silver: and he shall purify the sons of Levi, and purge them as gold and silver, that they may offer unto the LORD an offering in righteousness.
    Il s`assiéra, fondra et purifiera l`argent; Il purifiera les fils de Lévi, Il les épurera comme on épure l`or et l`argent, Et ils présenteront à l`Éternel des offrandes avec justice.
    Er wird sitzen und schmelzen und das Silber reinigen; er wird die Kinder Levi reinigen und läutern wie Gold und Silber. Dann werden sie dem HERRN Speisopfer bringen in Gerechtigkeit,
    et sedebit conflans, et emundans argentum: et purgabit filios Levi, et colabit eos quasi aurum et quasi argentum, et erunt Domino offerentes sacrificia in justitia.

  4. we'areba layhwh minhat yehuda wirusalaim kime olam ukesanim qadmoniyyot:
    En/dan zal aangenaam/welgevallig zijn voor de HERE het erkenningsoffer van Juda en Jeruzalem als de dagen van eeuwigheid en als jaren vroeghere/oude.
    Dan zal het graanoffer van Juda en Jeruzalem voor de HEERE aangenaam zijn, zoals in de dagen van oude tijden af, zoals in vroegere jaren.
    Then shall the offering of Judah and Jerusalem be pleasant unto the LORD, as in the days of old, and as in former years.
    Alors l`offrande de Juda et de Jérusalem sera agréable à l`Éternel, Comme aux anciens jours, comme aux années d`autrefois.
    und wird dem HERRN wohl gefallen das Speisopfer Juda's und Jerusalems wie vormals und vor langen Jahren.
    Et placebit Domino sacrificium Juda et Jerusalem, sicut dies saeculi, et sicut anni antiqui.

  5. wegarabti alekem lammispat wehayiti ed mamaher bemakassepim ubamena'apim upannisba'im lassaqer ube'oseqe sekar-sakir almana weyatom umatte-ger welo yere'uni amar yhwh seba'ot:
    En ik zal naderen tot jullie voor het recht/oordeel en Ik zal zijn getuige snel/snellende bekwaam tegen de betoverende/tovenaars en tegen de overspel bedrijvenden/overspelers en tegen de zwerenden tot/voor de leugen/valsheid en tegen de onderdrukkers/afpersenden van loon van dagloner weduwe en wees en doende afbuigen/afwijken van vreemdeling en niet zij vrezen Mij zei/zegt de HERE van de llegermachten.
    Ik zal naar u toe komen voor het oordeel. Ik zal een snelle Getuige zijn tegen de tovenaars, tegen de overspelers, tegen hen die valse eden afleggen en tegen hen die het loon van een dagloner met geweld inhouden, die het recht van weduwe, wees en vreemdeling ombuigen, en Mij niet vrezen, zegt de HEERE van de legermachten.
    And I will come near to you to judgment; and I will be a swift witness against the sorcerers, and against the adulterers, and against false swearers, and against those that oppress the hireling in his wages, the widow, and the fatherless, and that turn aside the stranger from his right, and fear not me, saith the LORD of hosts.
    Je m`approcherai de vous pour le jugement, Et je me hâterai de témoigner contre les enchanteurs et les adultères, Contre ceux qui jurent faussement, Contre ceux qui retiennent le salaire du mercenaire, Qui oppriment la veuve et l`orphelin, Qui font tort à l`étranger, et ne me craignent pas, Dit l`Éternel des armées.
    Und ich will zu euch kommen und euch strafen und will ein schneller Zeuge sein wider die Zauberer, Ehebrecher und Meineidigen und wider die, so Gewalt und Unrecht tun den Tagelöhnern, Witwen und Waisen und den Fremdling drücken und mich nicht fürchten, spricht der HERR Zebaoth.
    Et accedam ad vos in judicio, et ero testis velox maleficis, et adulteris, et perjuris, et qui calumniantur mercedem mercenarii, viduas et pupillos, et opprimunt peregrinum, nec timuerunt me, dicit Dominus exercituum.

  6. ki ani yhwh lo saniti we'attem bene-ya'aqob lo keltem:
    Want Ik de HERE niet Ik veranderde en jullie kinderen van Jakob niet jullie kwamen ten einde/hielden op:
    Want Ík, de HEERE, ben niet veranderd, ú, kinderen van Jakob, bent daarom niet omgekomen.
    For I am the LORD, I change not; therefore ye sons of Jacob are not consumed.
    Car je suis l`Éternel, je ne change pas; Et vous, enfants de Jacob, vous n`avez pas été consumés.
    Denn ich bin der HERR und wandle mich nicht; und es soll mit euch Kindern Jakobs nicht gar aus sein.
    Ego enim Dominus, et non mutor: et vos filii Jacob, non estis consumpti.

  7. lemime abotekem sartem mehuqqay welo semartem subu elay we'asuba alekem amar yhwh seba'ot wa'amartem bammeh nasub:
    Van sinds de dagen van jullie vaderen jullie weken af van mijn inzettingen en niet jullie onderhielden keert terug tot Mij en/dan zal IK terugkeren tot jullie zei/zegt de HERE van de legermachten en/maar jullie zeiden/zeggen in/door wat wij zullen terugkeren?
    Sinds de dagen van uw vaderen bent u afgeweken van Mijn verordeningen, en hebt u ze niet in acht genomen. Keer terug naar Mij, en Ik zal naar u terugkeren, zegt de HEERE van de legermachten. Maar u zegt: In welk opzicht moeten wij terugkeren?
    Even from the days of your fathers ye are gone away from mine ordinances, and have not kept them. Return unto me, and I will return unto you, saith the LORD of hosts. But ye said, Wherein shall we return?
    Depuis le temps de vos pères, vous vous êtes écartés de mes ordonnances, Vous ne les avez point observées. Revenez à moi, et je reviendrai à vous, dit l`Éternel des armées. Et vous dites: En quoi devons-nous revenir?
    Ihr seid von eurer Väter Zeit immerdar abgewichen von meinen Geboten und habt sie nicht gehalten. So bekehrt euch nun zu mir, so will ich mich zu euch auch kehren, spricht der HERR Zebaoth. So sprecht ihr: "Worin sollen wir uns bekehren?"
    A diebus enim patrum vestrorum recessistis a legitimis meis, et non custodistis: revertimini ad me, et revertar ad vos, dicit Dominus exercituum. Et dixistis: In quo revertemur?

  8. hayiqba adam elohim ki attem qob'im wa'amartem bammeh qeba'anuka hamma'aser oti wehatteruma:
    Zal beroven een mens God? Zeker/echt julie berovende en/maar jullie zeggen in/door wat wij beroofden U? De tiende Mij en het hefoffer.
    Zou een mens God beroven? Werkelijk, u berooft Mij! En dan zegt u: Waarvan beroven wij U? Van de tienden en het hefoffer!
    Will a man rob God? Yet ye have robbed me. But ye say, Wherein have we robbed thee? In tithes and offerings.
    Un homme trompe-t-il Dieu? Car vous me trompez, Et vous dites: En quoi t`avons-nous trompé? Dans les dîmes et les offrandes.
    Ist's recht, daß ein Mensch Gott täuscht, wie ihr mich den täuschet? So sprecht ihr: "Womit täuschen wir dich?" Am Zehnten und Hebopfer.
    Si affliget homo Deum, quia vos configitis me? Et dixistis: In quo configimus te? In decimis et in primitiis.

  9. bamme'era attem ne'arim we'oti 'attem qob'im haggoy kullo:
    Met de vloek jullie wordende vervloekt en/maar Mij jullie berovende het volk hij geheel!
    9U bent door de vloek getroffen, omdat u Mij berooft, als volk in zijn geheel.
    Ye are cursed with a curse: for ye have robbed me, even this whole nation.
    Vous êtes frappés par la malédiction, Et vous me trompez, La nation tout entière!
    Darum seid ihr auch verflucht, daß euch alles unter den Händen zerrinnt; denn ihr täuscht mich allesamt.
    Et in penuria vos maledicti estis, et me vos configitis gens tota.

  10. habi'u et-kol-hamma'aser el-bet ha'osar wihi terep bebeti ubehanuni na bazo't amar yhwh seba'ot im-lo eptah lakem et arubbot hassamayim wahariqoti lakem berakka ad-beli-day:
    Brengt al/geheel de tiende nar het huis van de voorraad en/zodfat er zal zijn voedsel in mijn huis en beproeft Mij toch in het dit/hierin zei/zegt de HERE van de legermachten als/indien niet IK zal openen voor jullie de venstgers van de hemel en Ik zal uitstorten/uitgieten voor/over jullie zegen tot zonder genoeg.
    Breng al de tienden naar het voorraadhuis, zodat er voedsel in Mijn huis is. Beproef Mij toch hierin, zegt de HEERE van de legermachten, of Ik niet de vensters van de hemel voor u zal openen en zegen over u zal uitgieten, zodat er geen schuren genoeg zullen zijn.
    Bring ye all the tithes into the storehouse, that there may be meat in mine house, and prove me now herewith, saith the LORD of hosts, if I will not open you the windows of heaven, and pour you out a blessing, that there shall not be room enough to receive it.
    Apportez à la maison du trésor toutes les dîmes, Afin qu`il y ait de la nourriture dans ma maison; Mettez-moi de la sorte à l`épreuve, Dit l`Éternel des armées. Et vous verrez si je n`ouvre pas pour vous les écluses des cieux, Si je ne répands pas sur vous la bénédiction en abondance.
    Bringt mir den Zehnten ganz in mein Kornhaus, auf daß in meinem Hause Speise sei, und prüft mich hierin, spricht der HERR Zebaoth, ob ich euch nicht des Himmels Fenster auftun werde und Segen herabschütten die Fülle.
    Inferte omnem decimam in horreum, et sit cibus in domo mea: et probate me super hoc, dicit Dominus: si non aperuero vobis cataractas caeli, et effudero vobis benedictionem usque ad abundantiam:

  11. wega'arti lakem ba'okel welo-yashit lakem et-peri ha'adama welo-tesakkel lakem haggepen bassadeh amar yhwh sebaot:
    En/dan Ik zal bestraffen voor jullie tegen de etende/kaalvreter en/zodat hij niet zal verwoesten van jullie de vrucht van de aarde/aardbodem en/zodat niet vruchteloos zal zijn voor jullie de wijnstok in het veld zei/zegt de HERE van de legermachten.
    Ik zal ter wille van u de kaalvreter bestraffen, zodat hij de vrucht van de aardbodem bij u niet te gronde richt, en de wijnstok op het veld bij u niet zonder vrucht zal blijven, zegt de HEERE van de legermachten.
    And I will rebuke the devourer for your sakes, and he shall not destroy the fruits of your ground; neither shall your vine cast her fruit before the time in the field, saith the LORD of hosts.
    Pour vous je menacerai celui qui dévore, Et il ne vous détruira pas les fruits de la terre, Et la vigne ne sera pas stérile dans vos campagnes, Dit l`Éternel des armées.
    Und ich will für euch den Fresser schelten, daß er euch die Frucht auf dem Felde nicht verderben soll und der Weinstock im Acker euch nicht unfruchtbar sei, spricht der HERR Zebaoth.
    et increpabo pro vobis devorantem, et non corrumpet fructum terrae vestrae, nec erit sterilis vinea in agro, dicit Dominus exercituum.

  12. we'isseru erkem kol-haggoyim ki-tihyu attem eres hepes amar yhwh seba'ot:
    En/dan zullen gelukkig prijzen jullie al de volken want/wanneer jullie zullen zijn julie land van welgevallen/begeerte zei/zegt de HERE van de legermachten.
    Alle heidenvolken zullen u gelukkig prijzen, want u zult een aangenaam land zijn, zegt de HEERE van de legermachten.
    And all nations shall call you blessed: for ye shall be a delightsome land, saith the LORD of hosts.
    Toutes les nations vous diront heureux, Car vous serez un pays de délices, Dit l`Éternel des armées.
    daß euch alle Heiden sollen selig preisen, denn ihr sollt ein wertes Land sein, spricht der HERR Zebaoth.
    Et beatos vos dicent omnes gentes: eritis enim vos terra desiderabilis, dicit Dominus exercituum.

  13. hazequ alay dibrekem amar yhwh wa'amartem mah-nnidbarnu aleka:
    Waren sterk tegen Mij jullie woorden zei/zegt de HERE maar jullie zeggen wat wij spraken samen tegen U?
    Uw woorden tegen Mij waren te hard, zegt de HEERE. Maar u zegt: Wat hebben wij onder elkaar tegen U gesproken?
    Your words have been stout against me, saith the LORD. Yet ye say, What have we spoken so much against thee?
    Vos paroles sont rudes contre moi, dit l`Éternel. Et vous dites: Qu`avons-nous dit contre toi?
    Ihr redet hart wider mich, spricht der HERR. So sprecht ihr: "Was reden wir wider dich?"
    Invaluerunt super me verba vestra, dicit Dominus.

  14. amartem saw abod elohim umah-bbesa ki samarnu mismarto weki halaknu qedorannit mippene yhwh saba'ot:
    Jullie zeiden nutteloosheid/zinloosheid te dienen God en wat voordeel/winst dat wij onderhouden zin dienst/opdracht en dat wij gaan zwart/donkerheid/rouw vanwege/voor het aangezicht van de HERE van de legermachten.
    U zegt: God dienen is nutteloos! Wat voor nut heeft het dat wij onze taak ten behoeve van Hem vervullen en dat wij in het zwart gaan voor het aangezicht van de HEERE van de legermachten?
    Ye have said, It is vain to serve God: and what profit is it that we have kept his ordinance, and that we have walked mournfully before the LORD of hosts?
    Vous avez dit: C`est en vain que l`on sert Dieu; Qu`avons-nous gagné à observer ses préceptes, Et à marcher avec tristesse A cause de l`Éternel des armées?
    Damit daß ihr sagt: Es ist umsonst, daß man Gott dient; und was nützt es, daß wir sein Gebot halten und ein hartes Leben vor dem HERR Zebaoth führen?
    Et dixistis: Quid locuti sumus contra te? Dixistis: Vanus est qui servit Deo: et quod emolumentum quia custodivimus praecepta ejus, et quia ambulavimus tristes coram Domino exercituum?

  15. we'atta anahnu me'asserim zedim gam-nibnu ose risa gam bahanu elohim wayyimmaletu:
    En nu wij prijzende gelukkig hoogmoedigen ook worden gebouwd/bevestigd werkers van goddeloosheid ook/zelfs zij beproeven God en zij ontkomen.
    Welnu, wij prijzen de hoogmoedigen gelukkig: niet alleen worden zij die goddeloosheid doen, opgebouwd, zelfs als zij God beproeven, ontkomen zij.
    And now we call the proud happy; yea, they that work wickedness are set up; yea, they that tempt God are even delivered.
    Maintenant nous estimons heureux les hautains; Oui, les méchants prospèrent; Oui, ils tentent Dieu, et ils échappent!
    Darum preisen wir die Verächter; denn die Gottlosen nehmen zu; sie versuchen Gott, und alles geht ihnen wohl aus.
    Ergo nunc beatos dicimus arrogantes: siquidem aedificati sunt facientes impietatem, et tentaverunt Deum, et salvi facti sunt.

  16. 'az nidberu yire yhwh is et-re' ehu wayyaqseb yhwh wayyisma wayyikkateb seper zikkaron lepanayw leyire yhwh ulehosebe semo:
    Dan spreken samen de vrezende/vrezers van de HERE ieder tot zijn naaste en sloeg acht de HERE en Hij hoorde en er is geschreven boek van gedachtenis/herinnering vor zijn aangezicht voor de vrezende/vrezers van de HERE en voor de (ge)denkers/achtenden van zijn naam.
    Dan spreken zij die de HEERE vrezen, ieder tot zijn naaste: De HEERE slaat er acht op en luistert. Er is een gedenkboek geschreven voor Zijn aangezicht, voor wie de HEERE vrezen en wie Zijn Naam hoogachten.
    Then they that feared the LORD spake often one to another: and the LORD hearkened, and heard it, and a book of remembrance was written before him for them that feared the LORD, and that thought upon his name.
    Alors ceux qui craignent l`Éternel se parlèrent l`un à l`autre; L`Éternel fut attentif, et il écouta; Et un livre de souvenir fut écrit devant lui Pour ceux qui craignent l`Éternel Et qui honorent son nom.
    Aber die Gottesfürchtigen trösten sich untereinander also: Der HERR merkt und hört es, und vor ihm ist ein Denkzettel geschrieben für die, so den HERRN fürchten und an seinen Namen gedenken.
    Tunc locuti sunt timentes Dominum, unusquisque cum proximo suo: et attendit Dominus, et audivit, et scriptus est liber monumenti coram eo timentibus Dominum, et cogitantibus nomen ejus.

  17. wehayu li amar ywhw seba'ot layyom aser ani oseh segulla wehamalti alehem ka'aser yahmol is al-beno ha'obed oto:
    En zij zullen zijn van/voor Mij zei/zegt de HERE van de legermachten op de dag die Ik makende een bijzonder eigendom en Ik zal sparen/erbarmen hebben over hen zoals spaart/erbarmen heeft een man over zijn zoon de dienende Hem.
    En zij zullen voor Mij, zegt de HEERE van de legermachten, op de dag die Ik maken zal, een persoonlijk eigendom zijn. Ik zal hen sparen, zoals een man zijn zoon spaart die hem dient.
    And they shall be mine, saith the LORD of hosts, in that day when I make up my jewels; and I will spare them, as a man spareth his own son that serveth him.
    Ils seront à moi, dit l`Éternel des armées, Ils m`appartiendront, au jour que je prépare; J`aurai compassion d`eux, Comme un homme a compassion de son fils qui le sert.
    Sie sollen spricht der HERR Zebaoth, des Tages, den ich machen will, mein Eigentum sein; und ich will ihrer schonen, wie ein Mann seines Sohnes schont, der ihm dient.
    Et erunt mihi, ait Dominus exercituum, in die qua ego facio, in peculium: et parcam eis, sicut parcit vir filio suo servienti sibi.

  18. wesabtem ure'item ben saddiq lerasa ben oed elohim la'aser lo abado:
    En jullie zullen terugkeren en jullie zullen zien tussen rechtvaardige tot/en goddeloze/boosdoener tussen dienaar van God tot wie niet diende Hem.
    Dan zult u opnieuw het onderscheid zien tussen een rechtvaardige en een goddeloze, tussen wie God dient en wie Hem niet dient.
    Then shall ye return, and discern between the righteous and the wicked, between him that serveth God and him that serveth him not.
    Et vous verrez de nouveau la différence Entre le juste et le méchant, Entre celui qui sert Dieu Et celui qui ne le sert pas.
    Und ihr sollt dagegen wiederum den Unterschied sehen, was für ein Unterschied sei zwischen dem Gerechten und dem Gottlosen, und zwischen dem, der Gott dient, und dem, der ihm nicht dient.
    Et convertemini, et videbitis quid sit inter justum et impium, et inter servientem Deo et non servientem ei.

  19. ki-hinneh hayyom ba bo'er kattannur wehayu kol-zedim wekol-oseh risa qas welihat otam hayyom habba amar yhwh sebaot aser lo-yaazob lahem sores we'anap:
    Want zie de dag komende brandenmde als de oven en/dan zullen zijn alle hoogmoedigen en elke werker van goddeloosheid stoppels/kaf en zal in vlam zetten hen de dag komende zei/zegt de HERE van de legermachten
    niet zal overlaten/achterlaten voor hen wortel en/noch tak.
    [4:1] Want zie, die dag komt, brandend als een oven. Dan zullen alle hoogmoedigen en allen die goddeloosheid doen, stoppels worden.
             En de dag die komt, zal ze in vlam zetten, zegt de HEERE van de legermachten, Die van hen wortel noch tak zal overlaten.
    [4:1] For, behold, the day cometh, that shall burn as an oven; and all the proud, yea, and all that do wickedly, shall be stubble: and the day that cometh shall burn them up, saith the LORD of hosts, that it shall leave them neither root nor branch.
    [4:1] Car voici, le jour vient, Ardent comme une fournaise. Tous les hautains et tous les méchants seront comme du chaume; Le jour qui vient les embrasera, Dit l`Éternel des armées, Il ne leur laissera ni racine ni rameau.
    [4:1] Denn siehe, es kommt ein Tag, der brennen soll wie ein Ofen; da werden alle Verächter und Gottlosen Stroh sein, und der künftige Tag wird sie anzünden, spricht der HERR Zebaoth, und wird ihnen weder Wurzel noch Zweige lassen.
    [4:1] Ecce enim dies veniet succensa quasi caminus: et erunt omnes superbi et omnes facientes impietatem stipula: et inflammabit eos dies veniens, dicit Dominus exercituum, quæ non derelinquet eis radicem et germen.

  20. wezarha lakem yire semi semes sedaqa umarpe biknapeha wisa'tem upistem ke'egle marbeq:
    En/maar zal opgaan voor jullie vrezers van mijn naam zon van gerechtigheid en genezing in/onder haar vleugels en/dan jullie zullen uitgaan en jullie zullen springen/huppelen als kalveren van stal.
    [4:2] Maar voor u die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan en onder Zijn vleugels zal genezing zijn; en u zult naar buiten gaan en dartelen als kalveren uit de stal.
    [4:2] But unto you that fear my name shall the Sun of righteousness arise with healing in his wings; and ye shall go forth, and grow up as calves of the stall.
    [4:2] Mais pour vous qui craignez mon nom, se lèvera Le soleil de la justice, Et la guérison sera sous ses ailes; Vous sortirez, et vous sauterez comme les veaux d`une étable,
    [4:2] Euch aber, die ihr meinen Namen fürchtet, soll aufgehen die Sonne der Gerechtigkeit und Heil unter ihren Flügeln; und ihr sollt aus und eingehen und hüpfen wie die Mastkälber.
    [4:2] Et orietur vobis timentibus nomen meum sol justitiæ, et sanitas in pennis ejus: et egrediemini, et salietis sicut vituli de armento.

  21. we'assotem resa'im ki-yihyu eper tahat kappot raglekem bayyom aser ani oseh amar yhwh seba'ot:
    En jullie zullen vertrappen goddelozen want zij zullen zijn stof/as onder de zolen van jullie voeten op de dag die Ik makende zei/zegt de HERE van de legermachten.
    [4:3] U zult de goddelozen vertrappen. Voorzeker, stof zullen zij worden onder uw voetzolen op die dag die Ik bereiden zal, zegt de HEERE van de legermachten.
    [4:3] And ye shall tread down the wicked; for they shall be ashes under the soles of your feet in the day that I shall do this, saith the LORD of hosts.
    [4:3] Et vous foulerez les méchants, Car ils seront comme de la cendre Sous la plante de vos pieds, Au jour que je prépare, Dit l`Éternel des armées.
    [4:3] Ihr werdet die Gottlosen zertreten; denn sie sollen Asche unter euren Füßen werden des Tages, den ich machen will, spricht der HERR Zebaoth.
    [4:3] Et calcabitis impios, cum fuerint cinis sub planta pedum vestrorum, in die qua ego facio, dicit Dominus exercituum.

  22. zikru torat moseh abdi aser siwwiti oto behoreb al-kol-yisra'el huqqim umispatim:
    Gedenkt de Thora/wet/onderwijzing van Mozes mijn dienaar die Ik gebood hem op de Horeb over/aangaande heel Israel inzettingen en rechten/oordelen.
    [4:4] Denk aan de wet van Mozes, Mijn dienaar, die Ik hem geboden heb op Horeb voor heel Israël, aan de verordeningen en de bepalingen.
    [4:4] Remember ye the law of Moses my servant, which I commanded unto him in Horeb for all Israel, with the statutes and judgments.
    [4:4] Souvenez-vous de la loi de Moïse, mon serviteur, Auquel j`ai prescrit en Horeb, pour tout Israël, Des préceptes et des ordonnances.
    [4:4] Gedenkt des Gesetzes Mose's, meines Knechtes, das ich ihm befohlen habe auf dem Berge Horeb an das ganze Israel samt den Geboten und Rechten.
    [4:4] Mementote legis Moysi servi mei, quam mandavi ei in Horeb ad omnem Israël, præcepta et judicia.

  23. hinneh anoki sole'h lakem et eliyya hannabi lipne bo yom yhwh haggadol wehannora:
    Zie Ik zendende tot/voor jullie Elia de profeet voordat komende de dag van de HERE de grote en ontzagwekkende/verschrikkelijke.
    [4:5] Zie, Ik zend tot u de profeet Elia, voordat de dag van de HEERE komt, die grote en ontzagwekkende dag.
    [4:5] Behold, I will send you Elijah the prophet before the coming of the great and dreadful day of the LORD:
    [4:5] Voici, je vous enverrai Élie, le prophète, Avant que le jour de l`Éternel arrive, Ce jour grand et redoutable.
    [4:5] Siehe, ich will euch senden den Propheten Elia, ehe denn da komme der große und schreckliche Tag des HERRN.
    [4:5] Ecce ego mittam vobis Eliam prophetam, antequam veniat dies Domini magnus et horribilis.

  24. wehesib leb-abot al-banim weleb banim al-abotam pen-abo wehikketi et-ha'ares herem:
    En/dan hij zal doen terugkeren hart van vaderen tot/over kinderen en hart van kinderen tot/over hun vaderen opdat Ik niet zal komen en Ik zal slaan de aarde/het land (met de) ban.
    [4:6] Hij zal het hart van de vaders tot de kinderen terugbrengen, en het hart van de kinderen tot hun vaders, opdat Ik niet zal komen en de aarde met de ban zal slaan.
    [4:6] And he shall turn the heart of the fathers to the children, and the heart of the children to their fathers, lest I come and smite the earth with a curse.
    [4:6] Il ramènera le coeur des pères à leurs enfants, Et le coeur des enfants à leurs pères, De peur que je ne vienne frapper le pays d`interdit.
    [4:6] Der soll das Herz der Väter bekehren zu den Kindern und das Herz der Kinder zu ihren Vätern, daß ich nicht komme und das Erdreich mit dem Bann schlage.
    [4:6] Et convertet cor patrum ad filios, et cor filiorum ad patres eorum: ne forte veniam, et percutiam terram anathemate.