wayehi bime sepot hassopetim wayehi raab baares wayyelek is mibbet lehem yehuda lagur bisde moab hu we'isto usene banayw:
En het was in de dagen van het richten van de richters en er was honger in het land en ging een man uit Bet lehem Juda om als vreemdeling te verblijven in de velden van Moab hij en zijn vrouw en twee zijn zonen
In de dagen dat de richters leiding gaven aan het volk, gebeurde het dat er hongersnood was in het land.
Daarom ging een man uit Bethlehem in Juda op weg om als vreemdeling in de vlakten van Moab te verblijven, hij, zijn vrouw en zijn twee zonen.
Now it came to pass in the days when the judges ruled, that there was a famine in the land. And a certain man of Beth-lehem-judah went to sojourn in the country of Moab, he, and his wife, and his two sons.
Du temps des juges, il y eut une famine dans le pays. Un homme de Bethléhem de Juda partit, avec sa femme et ses deux fils, pour faire un séjour dans le pays de Moab.
Zu der Zeit, da die Richter regierten, ward eine Teuerung im Lande. Und ein Mann von Bethlehem-Juda zog wallen in der Moabiter Land mit seinem Weibe und seinen zwei Söhnen.
In diebus unius judicis, quando judices præerant, facta est fames in terra. Abiitque homo de Bethlehem Juda, ut peregrinaretur in regione Moabitide cum uxore sua ac duobus liberis.
wesem hais elimelek wesem isto naomi wesem sene-banayw mahlon wekilyon epratim mibbet lehem yehuda wayyabou sede-moab wayyihyu-sam:
En naam van de man Elimelech en naam van zijn vrouw Noömi en naam van twee zijn zonen Machlon en Kiljon Efrathieten uit Bet lehem Juda en zij kwamen [in] de velden van Moab en zij waren daar
De naam van de man was Elimelech, de naam van zijn vrouw Naomi en de namen van zijn twee zonen Machlon en Chiljon, Efrathieten uit Bethlehem in Juda. En zij kwamen in de vlakten van Moab en bleven daar.
And the name of the man was Elimelech, and the name of his wife Naomi, and the name of his two sons Mäh'lon and Chilion, Ephrathites of Beth-lehem-judah. And they came into the country of Moab, and continued there.
Le nom de cet homme était Élimélec, celui de sa femme Naomi, et ses deux fils s`appelaient Machlon et Kiljon; ils étaient Éphratiens, de Bethléhem de Juda. Arrivés au pays de Moab, ils y fixèrent leur demeure.
Der hieß Elimelech und sein Weib Naemi und seine zwei Söhne Mahlon und Chiljon; die waren Ephrather von Bethlehem-Juda. Und da sie kamen ins Land der Moabiter, blieben sie daselbst.
Ipse vocabatur Elimelech, et uxor ejus Noëmi: et duo filii, alter Mahalon, et alter Chelion, Ephrathæi de Bethlehem Juda. Ingressique regionem Moabitidem, morabantur ibi.
wayyamot elimelek is naomi wattissaer hi usene baneha:
En stierf Elimelech man van Noömi en zij bleef achter zij en twee haar zonen.
Elimelech, de man van Naomi, stierf, en zij bleef achter met haar twee zonen.
And Elimelech Naomi's husband died; and she was left, and her two sons.
Élimélec, mari de Naomi, mourut, et elle resta avec ses deux fils.
Und Elimelech, der Naemi Mann, starb, und sie blieb übrig mit ihren zwei Söhnen.
Et mortuus est Elimelech maritus Noëmi: remansitque ipsa cum filiis.
wayyis'u lahem nasim moabiyyot sem ha'ahat orpa wesem hassenit rut wayyesebu sam ke'eser sanim:
En zij namen voor zich Moabietische vrouwen, naam van de ene Orpa en naam van de tweede Ruth en zij woonden daar ongeveer tien jaren.
Die namen voor zich Moabitische vrouwen. De naam van de ene was Orpa en de naam van de andere Ruth. En zij bleven daar ongeveer tien jaar.
And they took them wives of the women of Moab; the name of the one was Orpah, and the name of the other Ruth: and they dwelled there about ten years.
Ils prirent des femmes Moabites, dont l`une se nommait Orpa, et l`autre Ruth, et ils habitèrent là environ dix ans.
Die nahmen moabitische Weiber; eine hieß Orpa, die andere Ruth. Und da sie daselbst gewohnt hatten ungefähr zehn Jahre,
Qui acceperunt uxores Moabitidas, quarum una vocabatur Orpha, altera vero Ruth. Manseruntque ibi decem annis,
wayyamutu gam-senehem mahlon wekilyon wattissa'er ha'issa missene yeladeha ûme'isah:
En ook zij stierven beiden Machlon en Kiljon en de vrouuw bleef achter zonder haar twee kinderen en zonder haar man.
En die twee, Machlon en Chiljon, stierven ook. Zo bleef de vrouw achter, zonder haar twee zonen en zonder haar man.
And Mahlon and Chilion died also both of them; and the woman was left of her two sons and her husband.
Machlon et Kiljon moururent aussi tous les deux, et Naomi resta privée de ses deux fils et de son mari.
starben sie alle beide, Mahlon und Chiljon, daß das Weib überlebte beide Söhne und ihren Mann.
et ambo mortui sunt, Mahalon videlicet et Chelion: remansitque mulier orbata duobus liberis ac marito.
wattaqom hi wekalloteha wattasob missede moab ki sama bisdeh moab ki-paqad yhwh et-ammo latet lahem lahem:
En zij stond op zij en haar schoondochters en zij keerde terug uit de velden van Moab want zij had gehoord in de velden van Moab dat de HERE zijn volk bezocht om brood aan/voor hente geven.
Toen maakte zij zich met haar schoondochters gereed en keerde terug uit de vlakten van Moab, want zij had in het land Moab gehoord dat de HEERE naar Zijn volk omgezien had door hun brood te geven.
Then she arose with her daughters in law, that she might return from the country of Moab: for she had heard in the country of Moab how that the LORD had visited his people in giving them bread.
Puis elle se leva, elle et ses belles-filles, afin de quitter le pays de Moab, car elle apprit au pays de Moab que l`Éternel avait visité son peuple et lui avait donné du pain.
Da machte sie sich auf mit ihren zwei Schwiegertöchtern und zog wieder aus der Moabiter Lande; denn sie hatte erfahren im Moabiterlande, daß der HERR sein Volk hatte heimgesucht und ihnen Brot gegeben.
Et surrexit ut in patriam pergeret cum utraque nuru sua de regione Moabitide: audierat enim quod respexisset Dominus populum suum, et dedisset eis escas.
wattese min-hammaqom aser hayeta-samma usete kalloteha immah wattelakna badderek lasub el-eres yehuda:
En zij ging weg vanuit de plaats waar zij daar was en twee haar schoondochters met haar en zij gingen op de weg om terug te keren naar land Juda.
Daarom trok zij weg uit de plaats waar zij geweest was, en haar twee schoondochters gingen met haar mee. Toen zij op weg gegaan waren om terug te keren naar het land Juda,
Wherefore she went forth out of the place where she was, and her two daughters in law with her; and they went on the way to return unto the land of Judah.
Elle sortit du lieu qu`elle habitait, accompagnée de ses deux belles-filles, et elle se mit en route pour retourner dans le pays de Juda.
Und sie ging aus von dem Ort, da sie gewesen war, und ihre beiden Schwiegertöchter mit ihr. Und da sie ging auf dem Wege, daß sie wiederkäme ins Land Juda,
Egressa est itaque de loco peregrinationis suæ, cum utraque nuru: et jam in via revertendi posita in terram Juda,
wattomer naomi liste kalloteha lekena ssobena issa lebet immah ya'ash yhwh immakem hesed ka'aser asitem im-hammetin we'immadi:
En Noömi zei tot twee haar schoondochters gaat heen keert terug ieder naar huis van haar moeder zal doen de HERE aan jullie liefde/trouw/genade zoals jullie deden aan de doden en aan mij.
zei Naomi tegen haar twee schoondochters:
Ga heen, keer terug, ieder naar het huis van haar moeder. Moge de HEERE jullie goedertierenheid bewijzen, zoals jullie die bewezen hebben aan hen die gestorven zijn, en aan mij.
And Naomi said unto her two daughters in law, Go, return each to her mother's house: the LORD deal kindly with you, as ye have dealt with the dead, and with me.
Naomi dit alors à ses deux belles-filles: Allez, retournez chacune à la maison de sa mère! Que l`Éternel use de bonté envers vous, comme vous l`avez fait envers ceux qui sont morts et envers moi!
sprach sie zu ihren beiden Schwiegertöchtern: Geht hin und kehrt um, eine jegliche zu ihrer Mutter Haus. Der HERR tue an euch Barmherzigkeit, wie ihr an den Toten und mir getan habt!
dixit ad eas: Ite in domum matris vestræ: faciat vobiscum Dominus misericordiam, sicut fecistis cum mortuis, et mecum.
yitten yhwh lakem umesena menuha issa bet isah wattissaq lahen wattissena qolan wattibkena:
Zal geven de HERE aan/voor jullie dat jullie vinden zullen rust ieder [in] huis van haar man en zij kuste aan hen en zij verhieven hun stem en zij huilden.
Moge de HEERE jullie geven dat jullie rust vinden, ieder in het huis van haar man. Toen zij hen kuste, begonnen zij luid te huilen.
The LORD grant you that ye may find rest, each of you in the house of her husband. Then she kissed them; and they lifted up their voice, and wept.
Que l`Éternel vous fasse trouver à chacune du repos dans la maison d`un mari! Et elle les baisa. Elles élevèrent la voix, et pleurèrent;
Der HERR gebe euch, daß ihr Ruhe findet, eine jegliche in ihres Mannes Hause! Und küßte sie. Da hoben sie ihre Stimmen auf und weinten.
Det vobis invenire requiem in domibus virorum quos sortituræ estis. Et osculata est eas. Quæ elevata voce flere cœperunt,
watto'marna-llah ki-ittak nasub le'ammek:
En zij zeiden tot haar echt/: met u wij zullen terugkeren naar uw volk.
En zij zeiden tegen haar: Voorzeker, wij keren met u terug naar uw volk.
And they said unto her, Surely we will return with thee unto thy people.
et elles lui dirent: Non, nous irons avec toi vers ton peuple.
und sprachen zu ihr: Wir wollen mit dir zu deinem Volk gehen.
et dicere: Tecum pergemus ad populum tuum.
wattomer naomi sobna benotay lamma telakna immi haod-li banim bemeay wehayu lakem la'anasim:
En zei Noömi keert terug mijn dochters waarom jullie zullen gaan met mij? nog voor mij zonen in mijn binnenste opdat zij zijn voor jullie tot mannen?
Maar Naomi zei: Keer terug, mijn dochters! Waarom zouden jullie met mij meegaan? Heb ik nog zonen in mijn lichaam, die jullie tot mannen zouden kunnen worden?
And Naomi said, Turn again, my daughters: why will ye go with me? are there yet any more sons in my womb, that they may be your husbands?
Naomi, dit: Retournez, mes filles! Pourquoi viendriez-vous avec moi? Ai-je encore dans mon sein des fils qui puissent devenir vos maris?
Aber Naemi sprach: Kehrt um, meine Töchter! warum wollt ihr mit mir gehen? Wie kann ich fürder Kinder in meinem Leibe haben, die eure Männer sein könnten?
Quibus illa respondit: Revertimini, filiæ meæ, cur venitis mecum? num ultra habeo filios in utero meo, ut viros ex me sperare possitis?
sobna benotay lekena ki zaqanti mihyot leis ki amarti yes-li tiqwa gam hayiti hallayela le'is wegam yaladti banim:
Keert terug mijn dochters gaat heen want ik ben te oud (geworden) om te zijn van een man indien ik zei aan mij is hoop ookik was vannacht van een man en ook/zelfs ik baarde zonen.
Keer terug, mijn dochters! Ga heen, want ik ben te oud om een man te hebben. Al zou ik zeggen: Ik heb hoop, en al zou ik zelfs in deze nacht een man hebben, ja zelfs zonen baren,
Turn again, my daughters, go your way; for I am too old to have an husband. If I should say, I have hope, if I should have an husband also to night, and should also bear sons;
Retournez, mes filles, allez! Je suis trop vieille pour me remarier. Et quand je dirais: J`ai de l`espérance; quand cette nuit même je serais avec un mari, et que j`enfanterais des fils,
Kehrt um, meine Töchter, und geht hin! denn ich bin nun zu alt, daß ich einen Mann nehme. Und wenn ich spräche: Es ist zu hoffen, daß ich diese Nacht einen Mann nehme und Kinder gebäre,
Revertimini, filiæ meæ, et abite: jam enim senectute confecta sum, nec apta vinculo conjugali: etiamsi possem hac nocte concipere, et parere filios,
halahen tesabbarena ad aser yigdalu halahen teagena lebilti heyot leis al benotay ki-mar-li me'od mikkem ki-yasa bi yad-yhwh:
voor hen jullie zullen wachten tot dat zij zullen groot zijn? voor hen jullie zullen je afzonderen om niet te zijn van een man? nee mijn dochters want bitter voor mij zeer/meer dan/wegens want ging uit
tegen mij de hand van de HERE.
zouden jullie dan wachten tot zij groot geworden waren? Zou dat jullie er dan van weerhouden om een man te hebben?
Nee, mijn dochters, want het is voor mij veel bitterder dan voor jullie: de hand van de HEERE is tegen mij uitgestrekt.
Would ye tarry for them till they were grown? would ye stay for them from having husbands? nay, my daughters; for it grieveth me much for your sakes that the hand of the LORD is gone out against me.
attendriez-vous pour cela qu`ils eussent grandi, refuseriez-vous pour cela de vous marier?
Non, mes filles! car à cause de vous je suis dans une grande affliction de ce que la main de l`Éternel s`est étendue contre moi.
wie könntet ihr doch harren, bis sie groß würden? wie wolltet ihr verziehen, daß ihr nicht Männer solltet nehmen? Nicht, meine Töchter! denn mich jammert euer sehr; denn des HERRN Hand ist über mich ausgegangen.
si eos expectare velitis donec crescant, et annos pubertatis impleant, ante eritis vetulæ quam nubatis. Nolite, quæso, filiæ meæ: quia vestra angustia magis me premit, et egressa est manus Domini contra me.
wattissena qolan wattibkena od wattissaq orpa llahamotah werut dabeqa bah:
En zij verhieven hun stem en zij huilden zeer en kuste Orpa aan haar schoonmoeder maar Ruth kleefde aan aan haar.
Toen begonnen zij opnieuw luid te huilen. En Orpa kuste haar schoonmoeder, maar Ruth klampte zich aan haar vast.
And they lifted up their voice, and wept again: and Orpah kissed her mother in law; but Ruth clave unto her.
Et elles élevèrent la voix, et pleurèrent encore. Orpa baisa sa belle-mère, mais Ruth s`attacha à elle.
Da hoben sie ihre Stimme auf und weinten noch mehr. Und Opra küßte ihre Schwiegermutter; Ruth aber blieb bei ihr.
Elevata igitur voce, rursum flere cœperunt: Orpha osculata est socrum, ac reversa est; Ruth adhæsit socrui suæ:
wattomer hinneh saba yebimtek el-ammah we'el-eloheha subi ahare yebimtek:
En zij zei zie keerde terug jouw schoonzus tot haar volk en tot haar goden keer terug achter jouw schoonzus.
Daarom zei zij: Zie, je schoonzuster is teruggekeerd naar haar volk en naar haar goden. Keer ook terug, je schoonzuster achterna.
And she said, Behold, thy sister in law is gone back unto her people, and unto her gods: return thou after thy sister in law.
Naomi dit à Ruth: Voici, ta belle-soeur est retournée vers son peuple et vers ses dieux; retourne, comme ta belle-soeur.
Sie aber sprach: Siehe, deine Schwägerin ist umgewandt zu ihrem Volk und zu ihrem Gott; kehre auch du um, deiner Schwägerin nach.
cui dixit Noëmi: En reversa est cognata tua ad populum suum, et ad deos suos, vade cum ea.
wattomer rut al-tipgei-bi le'ozbek lasub me'aharayik ki el-aser teleki elek uba'aser talini alin ammek ammi we'lohayik elohay:
Maar zei Ruth dring niet aan bij mij om u te verlaten om terug te keren van achter u want/zo is het waarheen u zult gaan ik zal gaan en waar u zult blijven ik zal blijven uw volk mijn volk en uuw God mijn God.
Maar Ruth zei: Dring er bij mij niet langer op aan u te verlaten en terug te gaan, bij u vandaan. Want waar u heen gaat, zal ik ook gaan, en waar u overnacht, zal ik overnachten.
Uw volk is mijn volk en uw God mijn God.
And Ruth said, Intreat me not to leave thee, or to return from following after thee: for whither thou goest, I will go; and where thou lodgest, I will lodge: thy people shall be my people, and thy God my God:
Ruth répondit: Ne me presse pas de te laisser, de retourner loin de toi! Où tu iras j`irai, où tu demeureras je demeurerai; ton peuple sera mon peuple, et ton Dieu sera mon Dieu;
Ruth antwortete: Rede mir nicht ein, daß ich dich verlassen sollte und von dir umkehren. Wo du hin gehst, da will ich auch hin gehen; wo du bleibst, da bleibe ich auch. Dein Volk ist mein Volk,
und dein Gott ist mein Gott.
Quæ respondit: Ne adverseris mihi ut relinquam te et abeam: quocumque enim perrexeris, pergam, et ubi morata fueris, et ego pariter morabor. Populus tuus populus meus, et Deus tuus Deus meus.
ba'aser tamuti amut wesam eqqaber koh ya'aseh yhwh li wekoh yosip ki hammawet yaprid beni ubenek:
Waar u zult sterven ik zal sterven en daar ik zal worden begraven zal doen de HERE aan mij en zo Hij zal toevoegen want/zo is het de dood zal scheiding maken tussen mij en tussen u.
Waar u sterft, zal ik sterven, en daar zal ik begraven worden. De HEERE mag zó en nog veel erger doen: voorzeker, alleen de dood zal scheiding maken tussen mij en u.
Where thou diest, will I die, and there will I be buried: the LORD do so to me, and more also, if ought but death part thee and me.
où tu mourras je mourrai, et j`y serai enterrée. Que l`Éternel me traite dans toute sa rigueur, si autre chose que la mort vient à me séparer de toi!
Wo du stirbst, da sterbe ich auch, da will ich auch begraben werden. Der HERR tue mir dies und das, der Tod muß mich und dich scheiden.
Quæ te terra morientem susceperit, in ea moriar: ibique locum accipiam sepulturæ. Hæc mihi faciat Dominus, et hæc addat, si non sola mors me et te separaverit.
wattere ki-mit'ammeset hi laleket ittah wattehdal ledabber eleha:
En zij zag dat zich vasthoudende zij om te gaan met haar en zij stopte te spreken tegen haar.
Toen zij zag dat zij zich vast voorgenomen had met haar mee te gaan, hield zij op tot haar te spreken.
When she saw that she was stedfastly minded to go with her, then she left speaking unto her.
Naomi, la voyant décidée à aller avec elle, cessa ses instances.
Als sie nun sah, daß sie fest im Sinn war, mit ihr zu gehen, ließ sie ab, mit ihr davon zu reden.
Videns ergo Noëmi quod obstinato animo Ruth decrevisset secum pergere, adversari noluit, nec ad suos ultra reditum persuadere:
wattelakna setehem ad-boana bet lahem wayehi kebo'ana bet lehem wattehom kol-ha'ir alehen watto'marna hazo't na'omi:
En zij gingen zij tweeën tot hun komen [te] Bet lehem en het was bij hun komen [in] Bet lehem en gonsde heel de stad vanwege hen en zij zeiden is dit/dit is Noömi?/!
Zo gingen zij samen verder, tot zij in Bethlehem kwamen. En het gebeurde, toen zij Bethlehem binnenkwamen, dat de hele stad over hen in rep en roer raakte, en de vrouwen zeiden: Is dit Naomi?
So they two went until they came to Bethlehem. And it came to pass, when they were come to Bethlehem, that all the city was moved about them, and they said, Is this Naomi?
Elles firent ensemble le voyage jusqu`à leur arrivée à Bethléhem. Et lorsqu`elles entrèrent dans Bethléhem, toute la ville fut émue à cause d`elles, et les femmes disaient: Est-ce là Naomi?
Also gingen die beiden miteinander, bis sie gen Bethlehem kamen. Und da sie nach Bethlehem hineinkamen, regte sich die ganze Stadt über ihnen und sprach: Ist das die Naemi?
profectæque sunt simul, et venerunt in Bethlehem. Quibus urbem ingressis, velox apud cunctos fama percrebruit: dicebantque mulieres: Hæc est illa Noëmi.
wattomer alehen al-tiqre'na li na'omi qere'na li mara ki-hemar sadday li me'od:
En zij zei tot hen julie moeten niet noemen aa n mij Noömi noemt aan mij Mara/bittere want maakte bitter de Almachtige voor mij zeer.
Maar zij zei tegen hen: Noem mij niet Naomi, noem mij Mara, want de Almachtige heeft mij grote bitterheid aangedaan.
And she said unto them, Call me not Naomi, call me Mara: for the Almighty hath dealt very bitterly with me.
Elle leur dit: Ne m`appelez pas Naomi; appelez-moi Mara, car le Tout Puissant m`a remplie d`amertume.
Sie aber sprach: Heißt mich nicht Naemi, sondern Mara; denn der Allmächtige hat mich sehr betrübt.
Quibus ait: Ne vocetis me Noëmi (id est, pulchram), sed vocate me Mara (id est, amaram), quia amaritudine valde replevit me Omnipotens.
ani mele'a halakti wereqam hesibani yhwh lamma tiqre'na li na'omi wayhwh ana bi wesadday hera li:
Ik vol ik ging heen maar leeg deed mij terugkeren de HERE waarom jullie zullen noemen aan mij Noömi maar de HERE getuigde tegen mij en de Almachtige heeft kwaad gedaan aan mij.
Ík ging vol weg, maar de HEERE heeft mij leeg laten terugkeren. Waarom zou u mij Naomi noemen, nu de HEERE tegen mij getuigd heeft en de Almachtige mij kwaad gedaan heeft?
I went out full, and the LORD hath brought me home again empty: why then call ye me Naomi, seeing the LORD hath testified against me, and the Almighty hath afflicted me?
J`étais dans l`abondance à mon départ, et l`Éternel me ramène les mains vides. Pourquoi m`appelleriez-vous Naomi, après que l`Éternel s`est prononcé contre moi, et que le Tout Puissant m`a affligée?
Voll zog ich aus, aber leer hat mich der HERR wieder heimgebracht. Warum heißt ihr mich denn Naemi, so mich doch der HERR gedemütigt und der Allmächtige betrübt hat?
Egressa sum plena, et vacuam reduxit me Dominus. Cur ergo vocatis me Noëmi, quam Dominus humiliavit, et afflixit Omnipotens?
wattasob na'omi werut hammo'abiyya kallatah immah hassaba missede mo'ab wehemma ba'u bet lehem bithillat qesir se'orim:
En keerde terug Noömi en Ruth de Moabitische haar schoondochter met haar de terugkerende uit de velden van Moab en zij [in] Bet lehem in het begin van oogst van gerst:
Zo keerde Naomi terug, en met haar Ruth, de Moabitische, haar schoondochter. Zij keerde uit de vlakten van Moab terug. En zij kwamen in Bethlehem, aan het begin van de gersteoogst.
So Naomi returned, and Ruth the Moabitess, her daughter in law, with her, which returned out of the country of Moab: and they came to Bethlehem in the beginning of barley harvest.
Ainsi revinrent du pays de Moab Naomi et sa belle-fille, Ruth la Moabite. Elles arrivèrent à Bethléhem au commencement de la moisson des orges.
Es war aber um die Zeit, daß die Gerstenernte anging, da Naemi mit ihrer Schwiegertochter Ruth, der Moabitin, wiederkam vom Moabiterlande gen Bethlehem.
Venit ergo Noëmi cum Ruth Moabitide nuru sua, de terra peregrinationis suæ: ac reversa est in Bethlehem, quando primum hordea metebantur.
ulena'omi meyoda le'isah is gibbor hayil mimmispahat elimelek usemo bo'az:
En van Noömi bloedverwant van haar man man machtig in kracht uit het geslacht van Elimelech en zijn naam Boaz.
Nu had Naomi een bloedverwant van de kant van haar man, een zeer vermogend man, uit het geslacht van Elimelech, en zijn naam was Boaz.
And Naomi had a kinsman of her husband's, a mighty man of wealth, of the family of Elimelech; and his name was Boaz.
Naomi avait un parent de son mari. C`était un homme puissant et riche, de la famille d`Élimélec, et qui se nommait Boaz.
Es war auch ein Mann, ein Verwandter des Mannes der Naemi, von dem Geschlecht Elimelechs, mit Namen Boas; der war ein wohlhabender Mann.
Erat autem viro Elimelech consanguineus, homo potens, et magnarum opum, nomine Booz.
watto'mer rut hammo'abiyya el-na'omi eleka-nna hassadeh wa'alaqota bassibbolim ahar aser emsa-hen be'enayw watto'mer lah leki bitti:
En zei Ruth de Moabitische tot Noömi laat ik toch gaan [naar] het veld opdat ik zal arenrapen tussen de aren achter wie ik zal vinden gunst in zijn ogen en zij zei tot haar ga heen mijn dochter.
Ruth, de Moabitische, zei tegen Naomi: Laat mij toch naar de akker gaan en aren rapen achter hem in wiens ogen ik genade zal vinden. En zij zei tegen haar: Ga, mijn dochter.
And Ruth the Moabitess said unto Naomi, Let me now go to the field, and glean ears of corn after him in whose sight I shall find grace. And she said unto her, Go, my daughter.
Ruth la Moabite dit à Naomi: Laisse-moi, je te prie, aller glaner des épis dans le champ de celui aux yeux duquel je trouverai grâce. Elle lui répondit: Va, ma fille.
Und Ruth, die Moabitin, sprach zu Naemi: Laß mich aufs Feld gehen und Ähren auflesen dem nach, vor dem ich Gnade finde. Sie aber sprach zu ihr: Gehe hin, meine Tochter.
Dixitque Ruth Moabitis ad socrum suam: Si jubes, vadam in agrum, et colligam spicas quæ fugerint manus metentium, ubicumque clementis in me patrisfamilias reperero gratiam. Cui illa respondit: Vade, filia mea.
wattelek wattabo wattelaqqet bassadeh ahare haqqoserim wayyiqer miqreha helqat hassadeh lebo'az aser mimmispahat elimelek:
En zij ging en kwam en zij raapte [aren] in het veld achter de oogstwerkers en gebeurde haar gebeuren deel van het veld van Boaz die uit het geslacht van Elimelech:
Daarop ging zij op weg, kwam op de akker en raapte aren achter de maaiers. En het overkwam haar dat zij op een deel van de akker van Boaz terechtkwam, die uit het geslacht van Elimelech was.
And she went, and came, and gleaned in the field after the reapers: and her hap was to light on a part of the field belonging unto Boaz, who was of the kindred of Elimelech.
Elle alla glaner dans un champ, derrière les moissonneurs. Et il se trouva par hasard que la pièce de terre appartenait à Boaz, qui était de la famille d`Élimélec.
Sie ging hin, kam und las auf, den Schnittern nach, auf dem Felde. Und es begab sich eben, daß dasselbe Feld war des Boas, der von dem Geschlecht Elimelechs war.
Abiit itaque et colligebat spicas post terga metentium. Accidit autem ut ager ille haberet dominum nomine Booz, qui erat de cognatione Elimelech.
wehinneh-bo'az ba' mibbet lehem wayyomer laqqoserim yhwh immakem wayyo'meru lo yebarekeka yhwh:
En zie Boaz kwam uiit Bet lehem en hij zei tot de oogstwerkers de HERE met jullie en zij zeiden tot hem zal zegenen u de HERE.
En zie, Boaz kwam uit Bethlehem, en zei tegen de maaiers: De HEERE zij met u! En zij zeiden tegen hem: De HEERE zegene u!
And behold, Boaz came from Bethlehem, and said unto the reapers, The LORD be with you. And they answered him, The LORD bless thee.
Et voici, Boaz vint de Bethléhem, et il dit aux moissonneurs: Que l`Éternel soit avec vous! Ils lui répondirent: Que l`Éternel te bénisse!
Und siehe, Boas kam eben von Bethlehem und sprach zu den Schnittern: Der HERR mit euch! Sie antworteten: Der HERR segne dich!
Et ecce, ipse veniebat de Bethlehem, dixitque messoribus: Dominus vobiscum. Qui responderunt ei: Benedicat tibi Dominus.
wayyomer boaz lena'aro hannissab al-haqqoserim lemi hanna'ara hazzo't:
En zei Boaz tot zijn jongen de aangestelde over de oogstwerkers van wie de jonge vrouw deze?
Daarop zei Boaz tegen zijn knecht die over de maaiers aangesteld was: Wie behoort deze jonge vrouw toe?
Then said Boaz unto his servant that was set over the reapers, Whose damsel is this?
Et Boaz dit à son serviteur chargé de surveiller les moissonneurs: A qui est cette jeune femme?
Und Boas sprach zu seinem Knechte, der über die Schnitter gestellt war: Wes ist die Dirne?
Dixitque Booz juveni, qui messoribus præerat: Cujus est hæc puella?
wayya'an hanna'ar hannissab al-haqqoserim wayyo'mar na'ara mo'abiyya hi hassaba im-na'omi missedeh moab:
En antwoordde de jongen de aangestelde over de oogstwerkers jonge vrouw Moabitische die de teruggekeerde met Noömi uit de velden van Moab.
De knecht die over de maaiers aangesteld was, antwoordde en zei: Dat is de Moabitische jonge vrouw die met Naomi teruggekeerd is uit het land Moab.
And the servant that was set over the reapers answered and said, It is the Moabitish damsel that came back with Naomi out of the country of Moab:
Le serviteur chargé de surveiller les moissonneurs répondit: C`est une jeune femme Moabite, qui est revenue avec Naomi du pays de Moab.
Der Knecht, der über die Schnitter gestellt war, antwortete und sprach: Es ist die Dirne, die Moabitin, die mit Naemi wiedergekommen ist von der Moabiter Lande.
Cui respondit: Hæc est Moabitis, quæ venit cum Noëmi, de regione Moabitide,
watto'mer alaqota-nna we'asapti ba'omarim ahare haqqoserim wattabo watta'amod me'az habboqer we'ad-atta zeh sibtah habbayit me'at:
En zij zei laat ik toch arenrapen opdat ik zal verzamelen tussen de schoven/tot bundels achter de oogstwerkers en zij kwam en zij stond sinds de ochtend en tot nu toe haar zitten in het huis weinig.
Zij zei: Laat mij toch aren rapen en verzamelen tussen de schoven, achter de maaiers. Zo is zij gekomen en zij is gebleven van vanmorgen af tot nu toe. Zij heeft bijna niet binnen gezeten.
And she said, I pray you, let me glean and gather after the reapers among the sheaves: so she came, and hath continued even from the morning until now, that she tarried a little in the house.
Elle a dit: Permettez-moi de glaner et de ramasser des épis entre les gerbes, derrière les moissonneurs.
Et depuis ce matin qu`elle est venue, elle a été debout jusqu`à présent, et ne s`est reposée qu`un moment dans la maison.
Denn sie sprach: Laßt mich doch auflesen und sammeln unter den Garben, den Schnittern nach; und ist also gekommen und dagestanden vom Morgen an bis her und bleibt wenig daheim.
et rogavit ut spicas colligeret remanentes, sequens messorum vestigia: et de mane usque nunc stat in agro, et ne ad momentum quidem domum reversa est.
wayyo'mer bo'az 'el-rut halo' sama'atte bitti 'al-teleki lilqot besadeh aher wegam lo ta'aburi mizzeh wekoh tidbaqin im-na'arotay:
En zei Boaz tot Ruth niet jij hoorde mijn dochter? jij moet niet gaan om aren te lezen op veld ander en ook niet jij zult overgaan van hier maar hier jij zult dicht blijven bij mijn meisjes.
Toen zei Boaz tegen Ruth: U hebt het gehoord, nietwaar, mijn dochter? Ga niet op een andere akker aren rapen. Ook moet u hier niet weggaan, maar u moet dicht bij de meisjes blijven die voor mij werken.
Then said Boaz unto Ruth, Hearest thou not, my daughter? Go not to glean in another field, neither go from hence, but abide here fast by my maidens:
Boaz dit à Ruth: Écoute, ma fille, ne va pas glaner dans un autre champ; ne t`éloigne pas d`ici, et reste avec mes servantes.
Da sprach Boas zu Ruth: Hörst du es, meine Tochter? Du sollst nicht gehen auf einen andern Acker, aufzulesen, und gehe auch nicht von hinnen, sondern halte dich zu meinen Dirnen.
Et ait Booz ad Ruth: Audi, filia, ne vadas in alterum agrum ad colligendum, nec recedas ab hoc loco: sed jungere puellis meis,
enayik bassadeh aser-yiqsorun wehalakte aharehen halo siwwiti et-hanne'arim lebilti nag'ek wesamit wehalakte el-hakkelim wesatit mme'aser yis'abun hanne'arim:
Jouw ogen op het veld dat zij zullen maaien en jij zult gaan achter hen niet ik gebood de jongens om niet jou aan te raken en heb jij dorst dan jij gat naar de vaten
en jij zult drinken van wat zullen scheppen de jongens.
Uw ogen moeten op de akker gericht zijn die zij aan het maaien zijn en u moet achter hen aan gaan. Heb ik de knechten niet geboden dat zij u niet aanraken?
Als u dorst hebt, mag u naar de watervaten gaan en drinken van wat de knechten zullen scheppen.
Let thine eyes be on the field that they do reap, and go thou after them: have I not charged the young men that they shall not touch thee? and when thou art athirst, go unto the vessels,
and drink of that which the young men have drawn.
Regarde où l`on moissonne dans le champ, et va après elles. J`ai défendu à mes serviteurs de te toucher. Et quand tu auras soif, tu iras aux vases, et tu boiras de ce que les serviteurs auront puisé.
Und siehe, wo sie schneiden im Felde, da gehe ihnen nach. Ich habe meinen Knechten geboten, daß dich niemand antaste. Und so dich dürstet, so gehe hin zu dem Gefäß und trinke von dem, was meine Knechte schöpfen.
et ubi messuerint, sequere. Mandavi enim pueris meis, ut nemo molestus sit tibi: sed etiam si sitieris, vade ad sarcinulas, et bibe aquas, de quibus et pueri bibunt.
wattippol al-paneha wattistahu aresa watto'mer elayw maddu masa'ti hen be'eneka lehakkireni we'anoki nakeriyya:
En zij viel op haar aangezicht en zij boog neer ter aarde en zei tot hem waarom ik vond gunst in uw ogen om mij te kennen terwijl ik vreemdelinge?
Toen wierp zij zich met het gezicht ter aarde, boog zich naar de grond en zei tegen hem: Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen, dat u naar mij omziet, terwijl ik een buitenlandse ben?
Then she fell on her face, and bowed herself to the ground, and said unto him, Why have I found grace in thine eyes, that thou shouldest take knowledge of me, seeing I am a stranger?
Alors elle tomba sur sa face et se prosterna contre terre, et elle lui dit: Comment ai-je trouvé grâce à tes yeux, pour que tu t`intéresses à moi, à moi qui suis une étrangère?
Da fiel sie auf ihr Angesicht und beugte sich nieder zur Erde und sprach zu ihm: Womit habe ich die Gnade gefunden vor deinen Augen, daß du mich ansiehst, die ich doch fremd bin?
Quæ cadens in faciem suam et adorans super terram, dixit ad eum: Unde mihi hoc, ut invenirem gratiam ante oculos tuos, et nosse me dignareris peregrinam mulierem?
wayya'an bo'az wayyo'mer lah hugged huggad li kol aser-asit et-hamotek ahare mot isek watta'azbi abik we'immek we'eres moladtek watteleki el'am aser lo-yada'atte temol silsom:
En antwoordde Boaz en zei tot haar meedelende is meegedeeld aan mij alles wat jij deed aan jouw schoonmoeder na dood van jouw man dat jij verliet jouw vader en jouw moeder en land van jouw geboorte en jij
ging naar volk dat jij kende niet gisteren eergisteren.
Boaz antwoordde en zei tegen haar: Het is mij allemaal verteld, alles wat u na de dood van uw man voor uw schoonmoeder gedaan hebt, en hoe u uw vader en uw moeder en uw geboorteland hebt verlaten en naar een volk bent gegaan dat u voorheen niet kende.
And Boaz answered and said unto her, It hath fully been shewed me, all that thou hast done unto thy mother in law since the death of thine husband: and how thou hast left thy father and thy mother,
and the land of thy nativity, and art come unto a people which thou knewest not heretofore.
Boaz lui répondit: On m`a rapporté tout ce que tu as fait pour ta belle-mère depuis la mort de ton mari, et comment tu as quitté ton père et ta mère et le pays de ta naissance,
pour aller vers un peuple que tu ne connaissais point auparavant.
Boas antwortete und sprach zu ihr: Es ist mir angesagt alles, was du hast getan an deiner Schwiegermutter nach deines Mannes Tod:
daß du verlassen hast deinen Vater und deine Mutter und dein Vaterland und bist zu meinem Volk gezogen, das du zuvor nicht kanntest.
Cui ille respondit: Nuntiata sunt mihi omnia quæ feceris socrui tuæ post mortem viri tui: et quod reliqueris parentes tuos, et terram in qua nata es, et veneris ad populum, quem antea nesciebas.
yesallem yhwh po'olek utehi maskurtek selema me'im yhwh elohe yisrael aser-ba't lahasot tahat-kenapayw:
Zal vergelden de HERE jouw werk en zal zijn jouw beloning volkomen van bij de HERE de God van Israel die jij kwam om te schuilen onder zijn vleugels.
Moge de HEERE uw daad vergelden, en moge uw loon volkomen zijn van de HEERE, de God van Israël, onder Wiens vleugels u gekomen bent om toevlucht te nemen.
The LORD recompense thy work, and a full reward be given thee of the LORD God of Israel, under whose wings thou art come to trust.
Que l`Éternel te rende ce que tu as fait, et que ta récompense soit entière de la part de l`Éternel, le Dieu d`Israël, sous les ailes duquel tu es venue te réfugier!
Der HERR vergelte dir deine Tat, und dein Lohn müsse vollkommen sein bei dem HERRN, dem Gott Israels, zu welchem du gekommen bist, daß du unter seinen Flügeln Zuversicht hättest.
Reddat tibi Dominus pro opere tuo, et plenam mercedem recipias a Domino Deo Israël, ad quem venisti, et sub cujus confugisti alas.
watto'mer emsa-hen be'eneka adoni ki nihamtani weki dibbarta al-leb siphateka we'anoki lo ehyeh ke'ahat siphoteka:
En zij zei laat ik toch gunst vinden in uw ogen mijn heer want u vertroostte mij en omdat u sprak tot hart van uuw dienares en ik niet ik ben als een van uw dienaressen.
En zij zei: Laat mij genade vinden in uw ogen, mijn heer, want u hebt mij getroost en u hebt naar het hart van uw dienares gesproken, hoewel ik niet ben als een van uw dienaressen.
Then she said, Let me find favour in thy sight, my lord; for that thou hast comforted me, and for that thou hast spoken friendly unto thine handmaid, though I be not like unto one of thine handmaidens.
Et elle dit: Oh! que je trouve grâce à tes yeux, mon seigneur! Car tu m`as consolée, et tu as parlé au coeur de ta servante. Et pourtant je ne suis pas, moi, comme l`une de tes servantes.
Sie sprach: Laß mich Gnade vor deinen Augen finden, mein Herr; denn du hast mich getröstet und deine Magd freundlich angesprochen, so ich doch nicht bin wie deiner Mägde eine.
Quæ ait: Inveni gratiam apud oculos tuos, domine mi, qui consolatus es me, et locutus es ad cor ancillæ tuæ, quæ non sum similis unius puellarum tuarum.
wayyo'mer la bo'az leét ha'okel gosi halom we'akalte min-hallehem wetabalte pittek bahomes watteseb missad haqqoserim wayyisbat-lah qali wattokal wattisba watotar:
En zei tot haar Boaz op de tijd van het eten nader hierheen en eet van het broood en doop jouw broodstuk in het zuur en zij zat naast de oogstwerkers en hij reikte haar aan geroosterd graan
en zij at en zij werd verzadigd en zij hield over.
Toen het etenstijd was, zei Boaz tegen haar: Kom er hier bij en eet van het brood en doop uw stukje brood in de zure wijn. Zo zat zij neer naast de maaiers, en hij reikte haar geroosterd koren aan.
En zij at en werd verzadigd en hield nog over.
And Boaz said unto her, At mealtime come thou hither, and eat of the bread, and dip thy morsel in the vinegar. And she sat beside the reapers:
and he reached her parched corn, and she did eat, and was sufficed, and left.
Au moment du repas, Boaz dit à Ruth: Approche, mange du pain, et trempe ton morceau dans le vinaigre. Elle s`assit à côté des moissonneurs.
On lui donna du grain rôti; elle mangea et se rassasia, et elle garda le reste.
Boas sprach zu ihr, da Essenszeit war: Mache dich hier herzu und iß vom Brot und tauche deinen Bissen in den Essig. Und sie setzte sich zur Seite der Schnitter.
Er aber legte ihr geröstete Körner vor, und sie aß und ward satt und ließ übrig.
Dixitque ad eam Booz: Quando hora vescendi fuerit, veni huc, et comede panem, et intinge buccellam tuam in aceto. Sedit itaque ad messorum latus, et congessit polentam sibi, comeditque et saturata est,
et tulit reliquias.
wattoqom lelaqqet wayesaw bo'az et-ne'arayw le'mor gam ben ha'omarim telaqqet welo'taklimuha:
En zij stond op om [aren] te rapen en gebood Boaz zijn jongens zeggende ook tussen de schoven zij zal renrapen en niet jullie zullen haar verwijten.
Toen zij opstond om weer aren te gaan rapen, gebood Boaz zijn knechten: Laat haar ook tussen de schoven rapen en val haar niet lastig.
And when she was risen up to glean, Boaz commanded his young men, saying, Let her glean even among the sheaves, and reproach her not:
Puis elle se leva pour glaner. Boaz donna cet ordre à ses serviteurs: Qu`elle glane aussi entre les gerbes, et ne l`inquiétez pas,
Und da sie sich aufmachte, zu lesen, gebot Boas seinen Knechten und sprach: Laßt sie auch zwischen den Garben lesen und beschämt sie nicht;
Atque inde surrexit, ut spicas ex more colligeret. Præcepit autem Booz pueris suis, dicens: Etiamsi vobiscum metere voluerit, ne prohibeatis eam:
wegam sol-tasollu lah min-hassebatim wa'azabtem weliqqeta welo' tig'aru-bah:
En ook uittrekkende jullie zullen uittrekken voor haar uit de bundels en laat achter opdat zij zal rapen en niet jullie zullen haar verwijten.
Ja, laat ook opzettelijk voor haar wat vallen uit de bundels aren en laat het liggen, zodat zij het op kan rapen, en bestraf haar niet.
And let fall also some of the handfuls of purpose for her, and leave them, that she may glean them, and rebuke her not.
et même vous ôterez pour elle des gerbes quelques épis, que vous la laisserez glaner, sans lui faire de reproches.
Auch von den Haufen laßt übrigbleiben und laßt liegen, daß sie es auflese, und niemand schelte sie darum.
et de vestris quoque manipulis projicite de industria, et remanere permittite, ut absque rubore colligat, et colligentem nemo corripiat.
wattelaqqet bassadeh ad-ha'areb wattahbot 'et aser-liqqeta wayehi ke'epa se'orim:
En zij raapte [aren] op het veld tot de avond en zij sloeg uit wat zij had geraapt en het was ongeveer een efa gerst.
Zo raapte zij aren op de akker tot de avond. En wat zij geraapt had, klopte ze uit. Het was ongeveer een efa gerst.
So she gleaned in the field until even, and beat out that she had gleaned: and it was about an ephah of barley.
Elle glana dans le champ jusqu`au soir, et elle battit ce qu`elle avait glané. Il y eut environ un épha d`orge.
Also las sie auf dem Felde bis zum Abend und schlug's aus, was sie aufgelesen hatte; und es war bei einem Epha Gerste.
Collegit ergo in agro usque ad vesperam: et quæ collegerat virga cædens et excutiens, invenit hordei quasi ephi mensuram, id est, tres modios.
wattissa wattabo ha'ir wattere hamotah 'et 'aser-liqqeta wattose wattitten-lah et aser-hotira missabe'ah:
En zij nam op en kwam [in] de stad en zag haar schoonmoeder wat zij had geraapt en zij pakte uit en gaf an haar wat zij overhield van haar verzadiging .
En zij pakte het op en kwam in de stad. Haar schoonmoeder zag wat zij geraapt had. Ook haalde zij tevoorschijn wat zij overgehouden had, toen ze genoeg gegeten had, en gaf het haar.
And she took it up, and went into the city: and her mother in law saw what she had gleaned: and she brought forth, and gave to her that she had reserved after she was sufficed.
Elle l`emporta et rentra dans la ville, et sa belle-mère vit ce qu`elle avait glané. Elle sortit aussi les restes de son repas, et les lui donna.
Und sie hob's auf und kam in die Stadt; und ihre Schwiegermutter sah es, was sie gelesen hatte. Da zog sie hervor und gab ihr, was übriggeblieben war, davon sie satt war geworden.
Quos portans reversa est in civitatem, et ostendit socrui suæ: insuper protulit, et dedit ei de reliquiis cibi sui, quo saturata fuerat.
watto'mer lah hamotah epoh liqqatte hayyom we'ana asit yehi makkirek baruk wattagged lahamotah 'et 'aser-'aseta 'immo watto'mer sem ha'is aser asiti immo hayyom bo'az:
En zei tot haar haar schoonmoeder waar jij raapte [aren] vandaag? en waar jij werkte? zal zijn jouw kennende gezegend en zij deelde mee aan haar schoonmoeder wat zij had gedaan bij hem
en zei naam van de man die ik werkte bij hem vandaag Boaz.
Vervolgens zei haar schoonmoeder tegen haar: Waar heb je vandaag aren geraapt en waar heb je gewerkt? Moge hij die naar je omgezien heeft, gezegend worden.
En zij vertelde haar schoonmoeder bij wie zij gewerkt had en zei: De naam van de man bij wie ik vandaag gewerkt heb, is Boaz.
And her mother in law said unto her, Where hast thou gleaned to day? and where wroughtest thou? Blessed be he that did take knowledge of thee. And she shewed her mother in law with whom she had wrought, and said, the man's name with whom I wrought to day is Boaz.
Sa belle-mère lui dit: Où as-tu glané aujourd`hui, et où as-tu travaillé? Béni soit celui qui s`est intéressé à toi!
Et Ruth fit connaître à sa belle mère chez qui elle avait travaillé: L`homme chez qui j`ai travaillé aujourd`hui, dit-elle, s`appelle Boaz.
Da sprach ihre Schwiegermutter zu ihr: Wo hast du heute gelesen, und wo hast du gearbeitet? Gesegnet sei, der dich angesehen hat! Sie aber sagte es ihrer Schwiegermutter, bei wem sie gearbeitet hätte, und sprach:
Der Mann, bei dem ich heute gearbeitet habe, heißt Boas.
Dixitque ei socrus sua: Ubi hodie collegisti, et ubi fecisti opus? sit benedictus qui misertus est tui. Indicavitque ei apud quem fuisset operata: et nomen dixit viri, quod Booz vocaretur.
watto'mer na'omi lekallatah baruk hu' layhwh aser lo-azab hasdo et-hahayyim we'et-hammetim wattomer lah na'omi qarob lanu ha'is miggo'alenu hu:
En zei Noömie tot haar schoondochter gezegend hij van de HERE die niet verliet zijn genade de levenden en de doden en zei tot haar Noömi nabije verwant van ons de man van onze lossers hij.
Toen zei Naomi tegen haar schoondochter: Moge hij, die zijn goedertierenheid niet onthouden heeft aan de levenden en aan de doden, gezegend worden door de HEERE.
Verder zei Naomi tegen haar: Die man is nauw aan ons verwant, hij is een van onze lossers.
And Naomi said unto her daughter in law, Blessed be he of the LORD, who hath not left off his kindness to the living and to the dead. And Naomi said unto her, The man is near of kin unto us, one of our next kinsmen.
Naomi dit à sa belle-fille: Qu`il soit béni de l`Éternel, qui se montre miséricordieux pour les vivants comme il le fut pour ceux qui sont morts!
Cet homme est notre parent, lui dit encore Naomi, il est de ceux qui ont sur nous droit de rachat.
Naemi aber sprach zu ihrer Schwiegertochter: Gesegnet sei er dem HERRN! denn er hat seine Barmherzigkeit nicht gelassen an den Lebendigen und an den Toten.
Und Naemi sprach zu ihr: Der Mann gehört zu uns und ist unser Erbe.
Cui respondit Noëmi: Benedictus sit a Domino: quoniam eamdem gratiam, quam præbuerat vivis, servavit et mortuis. Rursumque ait: Propinquus noster est homo.
watto'mer rut hammo'abiyya gam ki-'amar elay im-hanne'arim aser-li tidbaqin ad im-killu et kol-haqqasir aser-li:
En zeij Ruth de Moabitische ook nog hij zei tot mij bij de jongens die ik heb jij zult blijven tot dat zij voltooien heel de oogst die ik heb.
En Ruth, de Moabitische, zei: Bovendien heeft hij tegen mij gezegd: U moet dicht bij mijn knechten blijven, totdat zij met heel mijn oogst klaar zijn.
And Ruth the Moabitess said, He said unto me also, Thou shalt keep fast by my young men, until they have ended all my harvest.
Ruth la Moabite ajouta: Il m`a dit aussi: Reste avec mes serviteurs, jusqu`à ce qu`ils aient achevé toute ma moisson.
Ruth, die Moabitin, sprach: Er sprach auch das zu mir: Du sollst dich zu meinen Leuten halten, bis sie mir alles eingeerntet haben.
Et ait Ruth: Hoc quoque, inquit, præcepit mihi, ut tamdiu messoribus ejus jungerer, donec omnes segetes meterentur.
watto'mer na'omi el-rut kallatah tob bitti ki tes'i im-na'arotayw welo yipge'u-bak besadeh aher:
En zei Noömi tot Ruth haar schoondochter goed mijn dochter dat jij gaat uit met zijn meisjes opdat niet mden zal lastigvallen aan jou op veld ander.
Naomi zei tegen haar schoondochter Ruth: Het is goed, mijn dochter, dat je met de meisjes die voor hem werken meegaat, zodat ze je op een andere akker niet lastigvallen.
And Naomi said unto Ruth her daughter in law, It is good, my daughter, that thou go out with his maidens, that they meet thee not in any other field.
Et Naomi dit à Ruth, sa belle-fille: Il est bon, ma fille, que tu sortes avec ses servantes, et qu`on ne te rencontre pas dans un autre champ.
Naemi sprach zu Ruth, ihrer Schwiegertochter: Es ist gut, meine Tochter, daß du mit seinen Dirnen ausgehst, auf daß nicht jemand dir dreinrede auf einem andern Acker.
Cui dixit socrus: Melius est, filia mea, ut cum puellis ejus exeas ad metendum, ne in alieno agro quispiam resistat tibi.
wattidbaq bena'arot bo'az lelaqqet ad-kelot qesir-hasse'orim uqesir hahittim watteseb et-hamotah:
En zij bleef bij de meisjes van Boaz om [aren] te rapen tot het beëindigen van oogst van de gerst en oogst van de tarwe en zij woonde bij haar schoonmoeder.
Zo bleef zij dicht bij de meisjes van Boaz om aren te rapen, tot de gersteoogst en de tarweoogst voorbij waren. En zij bleef bij haar schoonmoeder.
So she kept fast by the maidens of Boaz to glean unto the end of barley harvest and of wheat harvest; and dwelt with her mother in law.
Elle resta donc avec les servantes de Boaz, pour glaner, jusqu`à la fin de la moisson des orges et de la moisson du froment. Et elle demeurait avec sa belle-mère.
Also hielt sie sich zu den Dirnen des Boas, daß sie las, bis daß die Gerstenernte und Weizenernte aus war; und kam wieder zu ihrer Schwiegermutter.
Juncta est itaque puellis Booz: et tamdiu cum eis messuit, donec hordea et triticum in horreis conderentur.
watto'mer lah na'omi hamotah bitti halo abaqqes-lak mano'h aser yitab-lak:
En zei tot haar Noömi haar schoonmoeder mijn dochter niet ik zal zoeken voor jou rust dat het goed zal zijn voor jou?
En Naomi, haar schoonmoeder, zei tegen haar: Mijn dochter, zou ik geen plaats van rust voor je zoeken, waar het je goed zal gaan?
Then Naomi her mother in law said unto her, My daughter, shall I not seek rest for thee, that it may be well with thee?
Naomi, sa belle-mère, lui dit: Ma fille, je voudrais assurer ton repos, afin que tu fusses heureuse.
Und Naemi, ihre Schwiegermutter, sprach zu ihr: Meine Tochter, ich will dir Ruhe schaffen, daß dir's wohl gehe.
Postquam autem reversa est ad socrum suam, audivit ab ea: Filia mea, quæram tibi requiem, et providebo ut bene sit tibi.
we'atta halo' bo'az moda'tanu aser hayit et-na'arotayw hinneh-hu zoreh et-goren hasse'orim hallayela:
En nu niet Boaz onze bloedverwant die jij was met zijn meisjes zie hij wannende dorsvloer van de gerst vanavond.
Welnu, is Boaz, bij wiens meisjes je geweest bent, geen bloedverwant van ons? Zie, hij gaat vannacht op de dorsvloer gerst wannen.
And now is not Boaz of our kindred, with whose maidens thou wast? Behold, he winnoweth barley to night in the threshingfloor.
Et maintenant Boaz, avec les servantes duquel tu as été, n`est-il pas notre parent? Voici, il doit vanner cette nuit les orges qui sont dans l`aire.
Nun, der Boas, unser Verwandter, bei des Dirnen du gewesen bist, worfelt diese Nacht Gerste auf seiner Tenne.
Booz iste, cujus puellis in agro juncta es, propinquus noster est, et hac nocte aream hordei ventilat.
werehaste wasakte wesamte simlotaek alayik weyaradtey haggoren al-tiwwade'i la'is ad kalloto le'ekol welistot:
En baad je en smeer je in en leg jouw klederen op je en daal af [naar] de dorsvloer maak jezelf niet bekend aan de man tot zijn beëindigen te eten en te drinken.
Was je dan en zalf je en doe je beste kleren aan en ga naar de dorsvloer, maar zorg ervoor dat je niet door de man wordt opgemerkt, voordat hij klaar is met eten en drinken.
Wash thyself therefore, and anoint thee, and put thy raiment upon thee, and get thee down to the floor: but make not thyself known unto the man, until he shall have done eating and drinking.
Lave-toi et oins-toi, puis remets tes habits, et descends à l`aire. Tu ne te feras pas connaître à lui, jusqu`à ce qu`il ait achevé de manger et de boire.
So bade dich und salbe dich und lege dein Kleid an und gehe hinab auf die Tenne; gib dich dem Manne nicht zu erkennen, bis er ganz gegessen und getrunken hat.
Lavare igitur, et ungere, et induere cultioribus vestimentis, et descende in aream: non te videat homo, donec esum potumque finierit.
wihi besokbo weyada'atte et-hammaqom aser yiskab-sam uba't wegillit margelotayw wesakabtey wehu yaggid lak et aser ta'asin:
En zal zijn bij zijn liggen dat jij zult weten de plaats waar hij zal liggen daar dan jij komt en jij ontdekt zijn voeteneinde en jij gaat liggen en hij zal meedelen aan jou wat jij zult doen.
En het zal gebeuren als hij gaat liggen, zorg dan dat je de plaats weet waar hij ligt. Ga er dan heen, sla de deken aan zijn voeteneind op en ga liggen. Dan zal hij je zelf vertellen wat je doen moet.
And it shall be, when he lieth down, that thou shalt mark the place where he shall lie, and thou shalt go in, and uncover his feet, and lay thee down; and he will tell thee what thou shalt do.
Et quand il ira se coucher, observe le lieu où il se couche. Ensuite va, découvre ses pieds, et couche-toi. Il te dira lui-même ce que tu as à faire.
Wenn er sich dann legt, so merke den Ort, da er sich hin legt, und komm und decke auf zu seinen Füßen und lege dich, so wird er dir wohl sagen, was du tun sollst.
Quando autem ierit ad dormiendum, nota locum in quo dormiat: veniesque et discooperies pallium, quo operitur a parte pedum, et projicies te, et ibi jacebis: ipse autem dicet quid agere debeas.
watto'mer eleha kol aser-to'meri elay e'eseh:
En zij zei tot haar alles wat u zult zeggen tot mij ik zal doen.
Zij zei tegen haar: Alles wat u zegt, zal ik doen.
And she said unto her, All that thou sayest unto me I will do.
Elle lui répondit: Je ferai tout ce que tu as dit.
Sie sprach zu ihr: Alles, was du mir sagst, will ich tun.
Quæ respondit: Quidquid præceperis, faciam.
wattered haggoren watta'as kekol aser-siwwatta hamotah:
En zij daalde af naar de [dors]vloer en deed precies alles wat gebood haar schoonmoeder.
Daarop ging zij naar de dorsvloer en deed overeenkomstig alles wat haar schoonmoeder haar geboden had.
And she went down unto the floor, and did according to all that her mother in law bade her.
Elle descendit à l`aire, et fit tout ce qu`avait ordonné sa belle-mère.
Sie ging hinab zur Tenne und tat alles, wie ihre Schwiegermutter geboten hatte.
Descenditque in aream, et fecit omnia quæ sibi imperaverat socrus.
wayyo'kal bo'az wayyeste wayyitab libbo wayyabo liskab biqseh ha'arema wattabo ballat wattegal margelotayw wattiskab:
En at Boaz en hij dronk en was goed zijn hart en hij kwam om te liggen aan het uiteinde van de [graan]hoop en zij kwam in het geheim/de stilte en ontdekte zijn voeteneinde en zij ging liggen.
Toen Boaz gegeten en gedronken had en zijn hart vrolijk was, kwam hij en ging liggen aan de rand van de korenhoop. Daarna kwam zij stilletjes, sloeg de deken aan zijn voeteneind op en ging liggen.
And when Boaz had eaten and drunk, and his heart was merry, he went to lie down at the end of the heap of corn: and she came softly, and uncovered his feet, and laid her down.
Boaz mangea et but, et son coeur était joyeux. Il alla se coucher à l`extrémité d`un tas de gerbes. Ruth vint alors tout doucement, découvrit ses pieds, et se coucha.
Und da Boas gegessen und getrunken hatte, ward sein Herz guter Dinge, und er kam und legte sich hinter einen Kornhaufen; und sie kam leise und deckte auf zu seinen Füßen und legte sich.
Cumque comedisset Booz, et bibisset, et factus esset hilarior, issetque ad dormiendum juxta acervum manipulorum, venit abscondite, et discooperto pallio, a pedibus ejus se projecit.
wayehi bahasi hallayela wayyeherad ha'is wayyillapet wehinneh issa sokebet margelotayw:
En het was in het midden van de nacht en angstbeefde de man en greep/tastte rond en zie een vrouw liggende [aan] zijn voeteneinde.
En het gebeurde midden in de nacht dat de man schrok en om zich heen greep. En zie, er lag een vrouw aan zijn voeteneind.
And it came to pass at midnight, that the man was afraid, and turned himself: and, behold, a woman lay at his feet.
Au milieu de la nuit, cet homme eut une frayeur; il se pencha, et voici, une femme était couchée à ses pieds.
Da es nun Mitternacht ward, erschrak der Mann und beugte sich vor; und siehe, ein Weib lag zu seinen Füßen.
Et ecce, nocte jam media expavit homo, et conturbatus est: viditque mulierem jacentem ad pedes suos,
wayyo'mer mi-'at watto'mer anoki rut amateka uparasta kenapeka al-amateka ki go'el otta:
En hij zei wie jij? En zij zei ik Ruth uw dienares opdat u zult uitspreiden uw vleugel over uw dienares want losser u.
En hij zei: Wie bent u? En zij zei: Ik ben Ruth, uw dienares. Spreid uw vleugel over uw dienares uit, want u bent de losser.
And he said, Who art thou? And she answered, I am Ruth thine handmaid: spread therefore thy skirt over thine handmaid; for thou art a near kinsman.
Il dit: Qui es-tu? Elle répondit: Je suis Ruth, ta servante; étends ton aile sur ta servante, car tu as droit de rachat.
Und er sprach: Wer bist du? Sie antwortete: Ich bin Ruth, deine Magd. Breite deine Decke über deine Magd; denn du bist der Erbe.
et ait illi: Quæ es? Illaque respondit: Ego sum Ruth ancilla tua: expande pallium tuum super famulam tuam, quia propinquus es.
wayyo'mer beruka atte layhwh bitti hetabte hasdek ha'aharon min-hari'son lebilti-leket ahare habbahurim im-dal we'im-asir:
En hij zei gezegend jij van de HERE mijn dochter jij maakte beter jouw liefdebetoon beter dan de eerste om nit te gaan achter de jongemannen hetzij arm of rijk.
En hij zei: Gezegend bent u door de HEERE, mijn dochter! U hebt met deze laatste blijk van goedertierenheid van u de eerste nog overtroffen, doordat u geen jongemannen nagelopen bent,
geen arme en geen rijke.
And he said, Blessed be thou of the LORD, my daughter: for thou hast shewed more kindness in the latter end than at the beginning, inasmuch as thou followedst not young men, whether poor or rich.
Et il dit: Sois bénie de l`Éternel, ma fille! Ce dernier trait témoigne encore plus en ta faveur que le premier, car tu n`as pas recherché des jeunes gens, pauvres ou riches.
Er aber sprach: Gesegnet seist du dem HERRN, meine Tochter! Du hast deine Liebe hernach besser gezeigt den zuvor, daß du bist nicht den Jünglingen nachgegangen, weder reich noch arm.
Et ille: Benedicta, inquit, es a Domino, filia, et priorem misericordiam posteriore superasti: quia non est secuta juvenes, pauperes sive divites.
we'atta bitti al-tire'i kol aser-to'meri e-eseh-llak ki yode kol-sa'ar ammi ki eset hayil otte:
En nu mijn dochter jij moet niet vrezen alles wat jij zult zeggen ik zal doen voor jou want wetende heel de poort van mijn volk dat vrouw van kracht jij.
En nu, mijn dochter, wees niet bevreesd. Alles wat u gezegd hebt, zal ik voor u doen, want ieder in de poort van mijn volk weet dat u een deugdelijke vrouw bent.
And now, my daughter, fear not; I will do to thee all that thou requirest: for all the city of my people doth know that thou art a virtuous woman.
Maintenant, ma fille, ne crains point; je ferai pour toi tout ce que tu diras; car toute la porte de mon peuple sait que tu es une femme vertueuse.
Nun, meine Tochter, fürchte dich nicht. Alles was du sagst, will ich dir tun; denn die ganze Stadt meines Volkes weiß, daß du ein tugendsam Weib bist.
Noli ergo metuere, sed quidquid dixeris mihi, faciam tibi. Scit enim omnis populus, qui habitat intra portas urbis meæ, mulierem te esse virtutis.
we'atta ki omnam ki 'm go'el anoki wegam yes go'el qarob mimmenni:
En nu hoewel waar dat echt losser ik maar ook er is losser nader dan ik.
Nu dan, het is waar dat ik een losser ben, maar er is nog een losser, nauwer verwant dan ik.
And now it is true that I am thy near kinsman: howbeit there is a kinsman nearer than I.
Il est bien vrai que j`ai droit de rachat, mais il en existe un autre plus proche que moi.
Nun, es ist wahr, daß ich der Erbe bin; aber es ist einer näher denn ich.
Nec abnuo me propinquum, sed est alius me propinquior.
lini hallayela wehaya babboqer im-yig'alek tob yig'al we'im-lo yahpos lego'olek uge'altik anoki hay-yhwh sikbi ad-habboqer:
Blijf vannacht en het zal zijn in de ochtend als hij jou zal lossen goed hij zal lossen maar indien niet hij zal lust hebben om jou te lossen dan ikzal jou lossen ik leeft de HERE gasliggen tot de ochtend.
Overnacht vannacht hier. Als het morgenochtend gebeurt dat hij u lost, goed, laat hem lossen. Als hij echter niet genegen is u te lossen, dan zal ík u lossen, zo waar de HEERE leeft.
Ga nu maar liggen tot de morgen.
Tarry this night, and it shall be in the morning, that if he will perform unto thee the part of a kinsman, well; let him do the kinsman's part:
but if he will not do the part of a kinsman to thee, then will I do the part of a kinsman to thee, as the LORD liveth: lie down until the morning.
Passe ici la nuit. Et demain, s`il veut user envers toi du droit de rachat, à la bonne heure, qu`il le fasse; mais s`il ne lui plaît pas d`en user envers toi, j`en userai, moi, l`Éternel est vivant!
Reste couchée jusqu`au matin.
Bleibe über Nacht. Morgen, so er dich nimmt, wohl; gelüstet's ihn aber nicht, dich zu nehmen, so will ich dich nehmen, so wahr der HERR lebt. Schlaf bis zum Morgen.
Quiesce hac nocte: et facto mane, si te voluerit propinquitatis jure retinere, bene res acta est: sin autem ille noluerit, ego te absque ulla dubitatione suscipiam, vivit Dominus. Dormi usque mane.
wattiskab margelotaw ad-habboqer wattaqom beterewm yakkir is et-re'ehu wayyo'mer al-yiwwada ki-ba'a ha'issa haggoren:
En zij ging liggen [aan] zijn voeteneinde tot de ochtend en zij stond op voordat zou herkennen man zij naaste en hij zei niet zal bekend worden dat kwam de vrouw [naar] de dorsvloer.
Zo lag zij tot de morgen aan zijn voeteneinde. En zij stond op, voordat men elkaar kon herkennen, want hij zei: Het mag niet bekend worden dat er een vrouw op de dorsvloer gekomen is.
And she lay at his feet until the morning: and she rose up before one could know another. And he said, Let it not be known that a woman came into the floor.
Elle resta couchée à ses pieds jusqu`au matin, et elle se leva avant qu`on pût se reconnaître l`un l`autre. Boaz dit: Qu`on ne sache pas qu`une femme est entrée dans l`aire.
Und sie schlief bis zum Morgen zu seinen Füßen. Und sie stand auf, ehe denn einer den andern erkennen konnte; und er gedachte, daß nur niemand innewerde, daß das Weib in die Tenne gekommen sei.
Dormivit itaque ad pedes ejus, usque ad noctis abscessum. Surrexit itaque antequam homines se cognoscerent mutuo, et dixit Booz: Cave ne quis noverit quod huc veneris.
wayyo'mer habi hammitpahat aser-alayik we'ehozi-bah watto'hez bah wayyamod ses-se'orim wayyaset aleha wayyabo ha'ir:
En hij zei geef aan de omslagdoek die om je is en houd hem vast en zij greep vast daaraan en hij mat zese gerst en hij klegde op haar en hij kwam [in] de stad.
Verder zei hij: Geef de omslagdoek die u draagt, en houd hem op. En zij hield hem op. En hij mat zes maten gerst af en legde die op haar. Vervolgens ging hij de stad in.
Also he said, Bring the vail that thou hast upon thee, and hold it. And when she held it, he measured six measures of barley, and laid it on her: and she went into the city.
Et il ajouta: Donne le manteau qui est sur toi, et tiens-le. Elle le tint, et il mesura six mesures d`orge, qu`il chargea sur elle. Puis il rentra dans la ville.
Und sprach: Lange her den Mantel, den du anhast, und halt ihn. Und sie hielt ihn. Und er maß sechs Maß Gerste und legte es auf sie. Und er kam in die Stadt.
Et rursum: Expande, inquit, pallium tuum, quo operiris, et tene utraque manu. Qua extendente, et tenente, mensus est sex modios hordei, et posuit super eam. Quæ portans ingressa est civitatem,
wattabo el-hamotah watto'mer mi-atte bitti wattagged-lah et kol-aser asa-lah ha'is:
En zij kwam tot haar schoonmoeder en zij zei wie jij mijn dochter? En zij deelde mee alles wat deed voor haar de man.
Toen kwam zij bij haar schoonmoeder, en die zei: Wie ben je, mijn dochter? En zij vertelde haar alles wat de man voor haar gedaan had.
And when she came to her mother in law, she said, Who art thou, my daughter? And she told her all that the man had done to her.
Ruth revint auprès de sa belle-mère, et Naomi dit: Est-ce toi, ma fille? Ruth lui raconta tout ce que cet homme avait fait pour elle.
Sie aber kam zu ihrer Schwiegermutter; die sprach: Wie steht's mit dir, meine Tochter? Und sie sagte ihr alles, was ihr der Mann getan hatte,
et venit ad socrum suam. Quæ dixit ei: Quid egisti, filia? Narravitque ei omnia, quæ sibi fecisset homo.
watto'mer ses-hasse'orim ha'elleh natan li ki amar elay al-tabo'i reqam el-hamotek:
En zij zei zes [maten van] de gerst deze hij gaf aan mij want hij zei tot mij niet jij zult komen leeg tot jouw schoonmoeder.
Verder zei zij: Deze zes maten gerst heeft hij mij gegeven, want hij zei tegen mij: Kom niet met lege handen bij uw schoonmoeder.
And she said, These six measures of barley gave he me; for he said to me, Go not empty unto thy mother in law.
Elle dit: Il m`a donné ces six mesures d`orge, en disant: Tu ne retourneras pas à vide vers ta belle-mère.
und sprach: Diese sechs Maß Gerste gab er mir; denn er sprach: Du sollst nicht leer zu deiner Schwiegermutter kommen.
Et ait: Ecce sex modios hordei dedit mihi, et ait: Nolo vacuam te reverti ad socrum tuam.
watto'mer sebi bitti ad aser ted'in ek yippol dabar ki lo yiskot ha'is ki-im-killa haddabar hayom:
En zij zei ga zitten mijn dochter tot dat jij zult weten hoe zal vallen zaak want niet zal rusten de man tenzij hij beëindigd de zaak vandaag.
Toen zei Naomi: Ga rustig zitten, mijn dochter, tot je weet hoe de zaak uit zal vallen, want die man zal niet rusten, voordat hij vandaag nog deze zaak tot een einde heeft gebracht.
Then said she, Sit still, my daughter, until thou know how the matter will fall: for the man will not be in rest, until he have finished the thing this day.
Et Naomi dit: Sois tranquille, ma fille, jusqu`à ce que tu saches comment finira la chose, car cet homme ne se donnera point de repos qu`il n`ait terminé cette affaire aujourd`hui.
Sie aber sprach: Sei still, meine Tochter, bis du erfährst, wo es hinaus will; denn der Mann wird nicht ruhen, er bringe es denn heute zu Ende.
Dixitque Noëmi: Expecta, filia, donec videamus quem res exitum habeat: neque enim cessabit homo, nisi compleverit quod locutus est.
ubo'az ala hassa'ar wayyeseb sam wehinneh haggo'el ober aser dibber-bo'az wayyo'mer sura seba-poh peloni almoni wayyasar wayyeseb:
En Boaz ging op (naar) de poort en hij zat daar en zie de losser ging voorbij waarover sprak Boaz en hj zei wijk toch af ga hier zitten 'die en die' en hij week af en zat.
Intussen ging Boaz naar de poort en ging daar zitten. En zie, de losser over wie Boaz gesproken had, kwam voorbij. Toen zei hij: Kom eens hier en ga hier zitten, u daar, hoe u ook heet.
En hij kwam daarheen en ging zitten.
Then went Boaz up to the gate, and sat him down there: and, behold, the kinsman of whom Boaz spake came by; unto whom he said, Ho, such a one! turn aside, sit down here. And he turned aside, and sat down.
Boaz monta à la porte, et s`y arrêta. Or voici, celui qui avait droit de rachat, et dont Boaz avait parlé, vint à passer. Boaz lui dit: Approche, reste ici, toi un tel. Et il s`approcha, et s`arrêta.
Boas ging hinauf ins Tor und setzte sich daselbst. Und siehe, da der Erbe vorüberging, von welchem er geredet hatte, sprach Boas: Komm und setze dich hierher! Und er kam und setzte sich.
Ascendit ergo Booz ad portam, et sedit ibi. Cumque vidisset propinquum præterire, de quo prius sermo habitus est, dixit ad eum: Declina paulisper, et sede hic: vocans eum nomine suo. Qui divertit, et sedit.
wayyiqqah asara anasim mizziqne ha'ir wayyo'mer sebu-poh wayyesebu:
En hij nam tien mannen uit de oud(st)en van de stad en hij zei: gaat hier zitten en zij zaten.
En hij haalde tien mannen uit de oudsten van de stad, en zei: Gaat u hier zitten. En zij gingen zitten.
And he took ten men of the elders of the city, and said, Sit ye down here. And they sat down.
Boaz prit alors dix hommes parmi les anciens de la ville, et il dit: Asseyez-vous ici. Et ils s`assirent.
Und er nahm zehn Männer von den Ältesten der Stadt und sprach: Setzt euch her! Und sie setzten sich.
Tollens autem Booz decem viros de senioribus civitatis, dixit ad eos: Sedete hic.
wayyo'mer laggo'el helqat hassadeh aser le'ahinu le'elimelek makera na'omi hassaba missedeh mo'ab:
En hij zei tot de losser deel van het veld dat van oze broer van Elimelech droeg over Noömi de teruggekeerde uit de velden van Moab.
Toen zei hij tegen de losser: Het stuk land dat van onze broeder Elimelech was, heeft Naomi, die uit het land Moab teruggekomen is, verkocht.
And he said unto the kinsman, Naomi, that is come again out of the country of Moab, selleth a parcel of land, which was our brother Elimelech's:
Puis il dit à celui qui avait le droit de rachat: Naomi, revenue du pays de Moab, a vendu la pièce de terre qui appartenait à notre frère Élimélec.
Da sprach er zu dem Erben: Naemi, die vom Lande der Moabiter wiedergekommen ist, bietet feil das Stück Feld, das unsers Bruders war, Elimelechs.
Quibus sedentibus, locutus est ad propinquum: Partem agri fratris nostri Elimelech vendet Noëmi, quæ reversa est de regione Moabitide:
wa'ani amarti egleh ozneka le'mor qeneh neged hayyosebim weneged ziqne ammi im-tig'al ge'ai we'imlo yig'al haggida lli we'ed'a ki 'en zulateka lig'ol we'anoki ahareka wayyo'mer anoki eg'al:
En ik ik zei ik zal openbaren (voor) jouw oor zeggende koop tegenover de zitenden en tegenover oudsten van mijn volk indien jij zult lossen los maar indien niet hij zal lossen deel mee aan mij zodat ik zal weten want er iis geen behalve jij om te lossen en ik na jou en hij zei ik zal lossen.
En ík heb gezegd: Ik zal het u ter ore doen komen door te zeggen: Koop het, in aanwezigheid van de inwoners en in aanwezigheid van de oudsten van mijn volk. Als u het wilt lossen, los het.
En als u het niet wilt lossen, vertel het mij dan, zodat ik het weet. Want er is niemand om het te lossen, behalve u, en ik na u. Toen zei hij: Ik zal het lossen.
And I thought to advertise thee, saying, Buy it before the inhabitants, and before the elders of my people.
If thou wilt redeem it, redeem it: but if thou wilt not redeem it, then tell me, that I may know: for there is none to redeem it beside thee; and I am after thee. And he said, I will redeem it.
J`ai cru devoir t`en informer, et te dire: Acquiers-la, en présence des habitants et en présence des anciens de mon peuple. Si tu veux racheter, rachète; mais si tu ne veux pas, déclare-le-moi, afin que je le sache. Car il n`y a personne avant toi qui ait le droit de rachat, et je l`ai après toi. Et il répondit: je rachèterai.
Darum gedachte ich's vor deine Ohren zu bringen und zu sagen: Willst du es beerben, so kaufe es vor den Bürgern und vor den Ältesten meines Volkes; willst du es aber nicht beerben, so sage mir's, daß ich's wisse. Denn es ist kein Erbe außer dir und ich nach dir. Er sprach: Ich will's beerben.
quod audire te volui, et tibi dicere coram cunctis sedentibus, et majoribus natu de populo meo. Si vis possidere jure propinquitatis, eme, et posside: sin autem displicet tibi, hoc ipsum indica mihi,
ut sciam quid facere debeam: nullus enim est propinquus, excepto te, qui prior es, et me, qui secundus sum. At ille respondit: Ego agrum emam.
wayyo'mer bo'az beyom-qenoteka hassadeh miyyad na'omi ume'et rut hammo'abiyya eset-hammet qaniti lehaqim sem-hammet al-nahalato:
En zei Boaz op de dag van jouw kopen het veld uit de hand van Noömi en van bij Ruth de Moabitische vrouw van de dode jij koopt om op te richten naam van de dode over zijn grondgebied.
Maar Boaz zei: Op de dag dat u het land van de hand van Naomi koopt, koopt u het ook van Ruth, de Moabitische, de vrouw van de gestorvene,
om de naam van de gestorvene over zijn erfelijk bezit in stand te houden.
Then said Boaz, What day thou buyest the field of the hand of Naomi, thou must buy it also of Ruth the Moabitess, the wife of the dead, to raise up the name of the dead upon his inheritance.
Boaz dit: Le jour où tu acquerras le champ de la main de Naomi, tu l`acquerras en même temps de Ruth la Moabite, femme du défunt, pour relever le nom du défunt dans son héritage.
Boas sprach: Welches Tages du das Feld kaufst von der Hand Naemis, so mußt du auch Ruth, die Moabitin, des Verstorbenen Weib, nehmen, daß du dem Verstorbenen einen Namen erweckst auf seinem Erbteil.
Cui dixit Booz: Quando emeris agrum de manu mulieris, Ruth quoque Moabitidem, quæ uxor defuncti fuit, debes accipere: ut suscites nomen propinqui tui in hæreditate sua.
wayyo'mer haggo'el lo ukal lig'al-li pen-ashit et-nahalati qe'al-leka atta et-ge'ullati ki lo-ukal lig'ol:
En zei de losser niet ik zal in staat zijn om te lossen voor mij opdat ikniet zal verderven mijn grondgebied los voor u u mijn lossing want ik zal niet in stat zijn om te lossen.
Toen zei de losser: Ik kan het voor mij niet lossen, anders zou ik mijn erfelijk bezit te gronde richten. Neemt ú voor uw rekening wat ik zou moeten lossen, want ik kan het niet lossen.
And the kinsman said, I cannot redeem it for myself, lest I mar mine own inheritance: redeem thou my right to thyself; for I cannot redeem it.
Et celui qui avait le droit de rachat répondit: Je ne puis pas racheter pour mon compte, crainte de détruire mon héritage; prends pour toi mon droit de rachat, car je ne puis pas racheter.
Da sprach er: Ich vermag es nicht zu beerben, daß ich nicht vielleicht mein Erbteil verderbe. Beerbe du, was ich beerben soll; denn ich vermag es nicht zu beerben.
Qui respondit: Cedo juri propinquitatis: neque enim posteritatem familiæ meæ delere debeo: tu meo utere privilegio, quo me libenter carere profiteor.
wezo't lepanim beyisra'el al-hagge'ulla we'al-hattemura leqayyem kol-dabar salap is na'alo wenatam lere'ehu wezo't hate'uda beysra'el:
En dit van vroeger in Israel bij de lossing en bij de wiseling om te bvestigen elke zaak trok uit man zijn sandaal en hij gaf aan zijn naaste en dit de getuigenis in Israel.
Nu was het vroeger in Israël bij lossing en bij ruil de gewoonte om de hele zaak te bevestigen: iemand trok zijn schoen uit en gaf die aan zijn naaste; en dit diende als bewijs in Israël.
Now this was the manner in former time in Israel concerning redeeming and concerning changing, for to confirm all things; a man plucked off his shoe, and gave it to his neighbour: and this was a testimony in Israel.
Autrefois en Israël, pour valider une affaire quelconque relative à un rachat ou à un échange, l`un ôtait son soulier et le donnait à l`autre: cela servait de témoignage en Israël.
Und es war von alters her eine solche Gewohnheit in Israel: wenn einer ein Gut nicht beerben noch erkaufen wollte, auf daß eine Sache bestätigt würde, so zog er seinen Schuh aus und gab ihn dem andern;
das war das Zeugnis in Israel.
Hic autem erat mos antiquitus in Israël inter propinquos, ut siquando alter alteri suo juri cedebat, ut esset firma concessio, solvebat homo calceamentum suum, et dabat proximo suo:
hoc erat testimonium cessionis in Israël.
wayyo'mer haggo'el lebo'az qeneh-lak wayyislop na'alo:
En zij de losser tot Boaz koop voor jou en hij trok uit zijn sandaal.
Dus zei de losser tegen Boaz: Koopt u het voor uzelf. En hij trok zijn schoen uit.
Therefore the kinsman said unto Boaz, Buy it for thee. So he drew off his shoe.
Celui qui avait le droit de rachat dit donc à Boaz: Acquiers pour ton compte! Et il ôta son soulier.
Und der Erbe sprach zu Boas: Kaufe du es! und zog seinen Schuh aus.
Dixit ergo propinquo suo Booz: Tolle calceamentum tuum. Quod statim solvit de pede suo.
wayyo'mer bo'az lazzeqenim wekol-ha'am edim attem hayyom ki qaniti et-kol-aser le'elimelek we'et kol-aser lekilyon umahlon miyyad na'omi:
En zei Boaz tot de oud(st)en en al het volk getuigen jullie vandaag dat ik kocht alles wat van Elimelech en alles wat van Kiljon en Machlon uit hand van Noömi.
Toen zei Boaz tegen de oudsten en heel het volk: U bent vandaag getuigen dat ik van de hand van Naomi alles gekocht heb wat van Elimelech geweest is, en alles wat van Chiljon en Machlon geweest is.
And Boaz said unto the elders, and unto all the people, Ye are witnesses this day, that I have bought all that was Elimelech's, and all that was Chilion's and Mahlon's, of the hand of Naomi.
Alors Boaz dit aux anciens et à tout le peuple: Vous êtes témoins aujourd`hui que j`ai acquis de la main de Naomi tout ce qui appartenait à Élimélec, à Kiljon et à Machlon,
Und Boas sprach zu den Ältesten und zu allem Volk: Ihr seid heute Zeugen, daß ich alles gekauft habe, was dem Elimelech, und alles, was Chiljon und Mahlon gehört hat, von der Hand Naemis;
At ille majoribus natu, et universo populo: Testes vos, inquit, estis hodie, quod possederim omnis quæ fuerunt Elimelech, et Chelion, et Mahalon, tradente Noëmi;
wegam et-rut hammo'abiyya eset mahlon qaniti li le'issa lehaqim sem-hammet al-nahalato welo-yikkaret sem-hammet me'im ehayw umissa'ar meqomo edim attem hayyom:
En ook Ruth de Moabitische vrouw van Machlon ik kocht voor mij tot vrouw om op te richten naam van de dode over zijn grondgebied opdat niet zal worden uitgeroeid naam van de dode
van bij zijn broers en vanuit de poort van getuigen jullie vandaag.
Daarbij neem ik voor mijzelf Ruth, de Moabitische, de vrouw van Machlon, tot vrouw om de naam van de gestorvene over zijn erfelijk bezit in stand te houden,
opdat de naam van de gestorvene niet zal worden uitgewist onder zijn broeders en in de poort van zijn woonplaats. U bent vandaag getuigen.
Moreover Ruth the Moabitess, the wife of Mahlon, have I purchased to be my wife, to raise up the name of the dead upon his inheritance, that the name of the dead be not cut off from among his brethren,
and from the gate of his place: ye are witnesses this day.
et que je me suis également acquis pour femme Ruth la Moabite, femme de Machlon, pour relever le nom du défunt dans son héritage,
et afin que le nom du défunt ne soit point retranché d`entre ses frères et de la porte de son lieu. Vous en êtes témoins aujourd`hui!
dazu auch Ruth, die Moabitin, Mahlons Weib, habe ich mir erworben zum Weibe, daß ich dem Verstorbenen einen Namen erwecke auf sein Erbteil und sein Name nicht ausgerottet werde unter seinen Brüdern und aus dem Tor seines Orts; Zeugen seid ihr des heute.
et Ruth Moabitidem, uxorem Mahalon, in conjugium sumpserim, ut suscitem nomen defuncti in hæreditate sua, ne vocabulum ejus de familia sua ac fratribus et populo deleatur. Vos, inquam, hujus rei testes estis.
wayyo'meru kol-ha'am aser-bassa'ar wehazzeqenim edim yitten yhwh et-ha'issa habba'a el-beteka kerahel ukele'a aser banu setehem et-bet yisrael wa'aseh-hayil be'eprata uqera-sem bebet lahem:
En zeiden al het volk dat in de poort en de oud(st)en getuigen zal geven de HERE aan de vrouw de komende in uw huis als Rachel en als Lea die bouwden zij beiden huis van Israel en handel krachtig in Efrata
en noem naam in Beth lehem.
En heel het volk dat in de poort was en de oudsten zeiden: Wij zijn getuigen. Moge de HEERE deze vrouw, die in uw huis komt, maken als Rachel en Lea, die beiden het huis van Israël gebouwd hebben.
Doe krachtige daden in Efratha en maak uw naam beroemd in Bethlehem.
And all the people that were in the gate, and the elders, said, We are witnesses.
The LORD make the woman that is come into thine house like Rachel and like Leah, which two did build the house of Israel: and do thou worthily in Ephratah, and be famous in Bethlehem:
Tout le peuple qui était à la porte et les anciens dirent: Nous en sommes témoins! Que l`Éternel rende la femme qui entre dans ta maison semblable à Rachel et à Léa, qui toutes les deux ont bâti la maison d`Israël! Manifeste ta force dans Éphrata, et fais-toi un nom dans Bethléhem!
Und alles Volk, das im Tor war, samt den Ältesten sprachen: Wir sind Zeugen. Der HERR mache das Weib, das in dein Haus kommt, wie Rahel und Leah, die beide das Haus Israels gebaut haben; und wachse sehr in Ephratha und werde gepriesen zu Bethlehem.
Respondit omnis populus, qui erat in porta, et majores natu: Nos testes sumus: faciat Dominus hanc mulierem, quæ ingreditur domum tuam, sicut Rachel et Liam, quæ ædificaverunt domum Israël:
ut sit exemplum virtutis in Ephratha, et habeat celebre nomen in Bethlehem:
wihi beteka kebet peres aser-yaleda tamar lihuda min-hazzera aser yitten yhwh leka min-hanna'ara hazzo't:
En zal zijn uw huis als huis van Peres die baarde Peres Tamar aan Juda uit het zaad dat zal geven de HERE aan u uit de jonge vrouw deze.
En moge uw huis worden als het huis van Perez, die Tamar aan Juda baarde, door het nageslacht dat de HEERE u uit deze jonge vrouw geven zal.
And let thy house be like the house of Pharez, whom Tamar bare unto Judah, of the seed which the LORD shall give thee of this young woman.
Puisse la postérité que l`Éternel te donnera par cette jeune femme rendre ta maison semblable à la maison de Pérets, qui fut enfanté à Juda par Tamar!
Und dein Haus werde wie das Haus des Perez, den Thamar dem Juda gebar, von dem Samen, den dir der HERR geben wird von dieser Dirne.
fiatque domus tua sicut domus Phares, quem Thamar peperit Judæ, de semine quod tibi dederit Dominus ex hac puella.
wayyiqqah bo'az et-rut wattehi-lo le'issa wayyabo eleha wayyitten yhwh lah herayon watteled ben:
En nam Boaz Ruth en zij werd voor hem tot vrouw en hij kwam tot haar en gaf de HERE aan haar conceptie en zij baarde een zoon.
Zo nam Boaz Ruth en zij werd hem tot vrouw, en hij kwam bij haar. En de HEERE gaf haar dat zij zwanger werd en een zoon baarde.
So Boaz took Ruth, and she was his wife: and when he went in unto her, the LORD gave her conception, and she bare a son.
Boaz prit Ruth, qui devint sa femme, et il alla vers elle. L`Éternel permit à Ruth de concevoir, et elle enfanta un fils.
Also nahm Boas die Ruth, daß sie sein Weib ward. Und da er zu ihr einging, gab ihr der HERR, daß sie schwanger ward und gebar einen Sohn.
Tulit itaque Booz Ruth, et accepit uxorem: ingressusque est ad eam, et dedit illi Dominus ut conciperet, et pareret filium.
watto'marna hannasim el-na'omi baruk yhwh aser lo hisbit lak go'el hayyom weyiggare semo beyisra'el:
En zeiden de vrouwen tot Noömi gezegend de HERE die niet liet ophouden voor u losser vandaag en zal worden genoemd zijn naam in Israel.
Toen zeiden de vrouwen tegen Naomi: Geloofd zij de HEERE, Die niet heeft nagelaten om u vandaag een losser te geven. Moge zijn naam beroemd worden in Israël!
And the women said unto Naomi, Blessed be the LORD, which hath not left thee this day without a kinsman, that his name may be famous in Israel.
Les femmes dirent à Naomi: Béni soit l`Éternel, qui ne t`a point laissé manquer aujourd`hui d`un homme ayant droit de rachat, et dont le nom sera célébré en Israël!
Da sprachen die Weiber zu Naemi: Gelobt sei der HERR, der dir nicht hat lassen abgehen einen Erben zu dieser Zeit, daß sein Name in Israel bliebe.
Dixeruntque mulieres ad Noëmi: Benedictus Dominus, qui non est passus ut deficeret successor familiæ tuæ, et vocaretur nomen ejus in Israël:
wehaya lak lemesib nepes ulekaikel et-sebatek ki kallatek aser-ahebatek yeladattu aser-hi toba lak missib'a banim:
En hij zal zijn voor u tot verkwikker van ziel en om te onderhouden uw grijsheid want uw schoondochter die u liefheeft en zij baarde hem zij die beter voor u dan zeven zonen.
Hij zal er voor u zijn om u te verkwikken en u in uw ouderdom te onderhouden. Want uw schoondochter, die u liefheeft, heeft hem gebaard, zij die beter voor u is dan zeven zonen.
And he shall be unto thee a restorer of thy life, and a nourisher of thine old age: for thy daughter in law, which loveth thee, which is better to thee than seven sons, hath born him.
Cet enfant restaurera ton âme, et sera le soutien de ta vieillesse; car ta belle-fille, qui t`aime, l`a enfanté, elle qui vaut mieux pour toi que sept fils.
Der wir dich erquicken und dein Alter versorgen. Denn deine Schwiegertochter, die dich geliebt hat, hat ihn geboren, welche dir besser ist als sieben Söhne.
et habeas qui consoletur animam tuam, et enutriat senectutem: de nuru enim tua natus est, quæ te diligit, et multo tibi melior est, quam si septem haberes filios.
wattiqqa na'omi et-hayyeled wattesitehu beheqah wattehi-lo le'omenet:
en nam Noömi het kind en zij zette hem op haar schoot en zij werd voor hem tot verzorgster.
En Naomi nam het kind en zette het op haar schoot. En zij werd zijn verzorgster.
And Naomi took the child, and laid it in her bosom, and became nurse unto it.
Naomi prit l`enfant et le mit sur son sein, et elle fut sa garde.
Und Naemi nahm das Kind und legte es auf ihren Schoß und ward seine Wärterin.
Susceptumque Noëmi puerum posuit in sinu suo, et nutricis ac gerulæ fungebatur officio.
wattiqre'na lo hassekenot sem le'mor yullad-ben lena'omi wattiqre'na semo obed hu abi-yisay abi dawid:
En noemden aan hem de buur(t)vrouwen naam zeggende is geboren aan Noömi en zij noemden zijn naam Obed hij vader van Isaï vader van David.
En de buurvrouwen gaven hem een naam. Zij zeiden: Bij Naomi is een zoon geboren. En zij gaven hem de naam Obed. Hij is de vader van Isaï, de vader van David.
And the women her neighbours gave it a name, saying, There is a son born to Naomi; and they called his name Obed: he is the father of Jesse, the father of David.
Les voisines lui donnèrent un nom, en disant: Un fils est né à Naomi! Et elles l`appelèrent Obed. Ce fut le père d`Isaï père de David.
Und ihre Nachbarinnen gaben ihm einen Namen und sprachen: Naemi ist ein Kind geboren; und hießen ihn Obed. Der ist der Vater Isais, welcher ist Davids Vater.
Vicinæ autem mulieris congratulantes ei, et dicentes: Natus est filius Noëmi: vocaverunt nomen ejus Obed: hic est pater Isai, patris David.
we'elleh toledot pares peres holid et-hesron:
En dit de geboorten van Peres Peres verrwekte Chesron.
Dit nu zijn de afstammelingen van Perez: Perez verwekte Hezron,
Now these are the generations of Pharez: Pharez begat Hezron,
Voici la postérité de Pérets
Dies ist das Geschlecht des Perez: Perez zeugte Hezron;
Hæ sunt generationes Phares: Phares genuit Esron,
wehesron holid et-ram weram holid et-amminadab:
En Chesron verwekte Ram en Ram verwekte Amminadab.
Hezron verwekte Ram, Ram verwekte Amminadab,
And Hezron begat Ram, and Ram begat Amminadab,
Pérets engendra Hetsron; Hetsron engendra Ram; Ram engendra Amminadab;
Hezron zeugte Ram; Ram zeugte Amminadab;
Esron genuit Aram, Aram genuit Aminadab,
we'amminadab holid et-nahson wenahson holid et-salma:
En Amminadab verwekte Nachson en Nachson verwekte Salma.
Amminadab verwekte Nahesson, Nahesson verwekte Salma,
And Amminadab begat Nahshon, and Nahshon begat Salmon,
Amminadab engendra Nachschon; Nachschon engendra Salmon;
Amminadab zeugte Nahesson; Nahesson zeugte Salma;
Aminadab genuit Nahasson, Nahasson genuit Salmon,
wesalmon holid et-bo'az ubo'az holid 'et-obed:
En Salmon verwekte Boaz en Boaz verwekte Obed.
Salmon verwekte Boaz, Boaz verwekte Obed,
And Salmon begat Boaz, and Boaz begat Obed,
Salmon engendra Boaz; Boaz engendra Obed;
Salma zeugte Boas; Boas zeugte Obed;
Salmon genuit Booz, Booz genuit Obed,
we'obed holid et-yisay weyisay holid 'et-dawid:
En Obed verwekte Isaï en Isaï verwekte David.
Obed verwekte Isaï, en Isaï verwekte David.
And Obed begat Jesse, and Jesse begat David.
Obed engendra Isaï; et Isaï engendra David.
Obed zeugte Isai; Isai zeugte David.
Obed genuit Isai, Isai genuit David.